Blijkens de gegevens uit de genealogie-website “allegroningers” gaf Jan Bresters bij zijn trouwen koopman als beroep op. Jan Bresters werd gedoopt op 12 februari 1792 in de Martinikerk te Groningen, geboren te Groningen bij de Oosterbrug, als zoon van schipper Jan Bresters en Stijntje van den Bos Jan Bresters trouwde op 29 april 1818 te Groningen als koopman met de blauwverversche Hissina Brands, gedoopt op 18 december 1796 te Groningen als dochter van de blauwverver Lammert Brands en Fennegien Diephuis. Zij overleed op 26 september 1850 te Groningen, 53 jaar. Jan Jans Brester overleed op 12 september 1833 “op zee”.allegroningers
1832
AH 170432
Texel, 15 april. STAPPERT, kapt. W. Story, van Sunderland en VROUW STIJNTJE, kapt. J. Bresker (opm: smak, kapt. J. Bresters), van Sunderland; de laatste twee liggen in quarantaine.
AH 240432
Texel, 21 april. Van de quarantaine ontslagen VROUW STIJNTJE, kapt. J. Bresters, van Sunderland.
1836
Notarieel Archief Groningen, Notaris E.J. Offerhaus (toegangsnummer 1873)
‘Acte van bekendheid’ d.d. 2 juli 1836 (no. 146)
Heer Meester Edo Johannes Offerhaus, openbaar Notaris, residerende te Groningen, Hoofdplaats van het kwartier en de provincie Groningen en in tegenwoordigheid der nagemelde en mede ondergetekende getuigen, zijn gecompareerd
-
De Heer Jacob Antoon Eberwein, koek- en banketbakker en kapitein bij de dienstdoende schutterij van Groningen, wonende te Groningen;
-
Hendrik Houkes, zeeman, wonende te Groningen;
-
de Heer Barteld Jans de Jonge, fabrikant te Groningen;
-
de Heer Willem Schutter, juwelier en goudsmid, wonende te Groningen;
-
Jan Bakker, zilversmid, wonende te Groningen, en
-
de Heer Ulferdus Gerardus Schilthuis jz. consultant Agent van zijne Majesteit den koning van Grootbrittanien, lid van de Kamer van Koophandel en koopman, wonende te Groningen;
Dewelke hebben verklaard:
dat hun ten vollen bekend is dat de scheepskapitein Jan Jans Bresters in leven wonende te Groningen, met zijn smakschip de vrouw Stientje, den negenden Augustus 1833, geladen met zwarte en witte haver, gedestineerd naar Duinkerken uit Groningen naar de Zoutkamp is vertrokken, en den negenden September daaraanvolgende van daar naar zee is gegaan, bestaande de equipagie aan boord van dat schip uit gezegden kapitein Jan Jans Bresters, den stuurman Hendrik Jans Berends Mulder, oud vijfendertig jaren, den matroos Jacob P. Feringa, oud een en dertig jaren, den matroos Jpe van den Bos, oud zeventien jaren en den kok Thies Storteboom oud achttien jaren;
- dat er op den nacht van den twaalfden op den dertienden September 1833 een hevige storm heeft gewoed;
- dat tot op dit oogenblik noch van den scheepskapitein noch van iemand der equipagie van dat schip eenige tijding is gekomen aan de familie van kapitein of equipagie of aan iemand anders, hetwelk aan hen comparanten volkomen bekend is, als zijnde de eerste en derde comparanten volle aangehuwde neven van den scheepskapitein en volle aangehuwde broeders van den matroos Jpe van den Bos, de vierde comparant gehuwd aan de zuster van de vrouw van den scheepskapitein en de vijfde comparant volle aangehuwde broeder van den stuurman, terwijl de tweede comparant bevorens langen tijd bij den kapitein aan boord van hetzelfde schip gevaren had en daardoor met denzelven in nauwe betrekking stond, terwijl de lading waarmee het schip op den negenden Augustus 1833 is afgevaren, door den zesden comparant, negotierende onder de firma van Jan M.G. Schilthuis, was ingeladen, doch niet in Duinkerken is gearriveerd, zoodat, wanneer er van wege iemand der equipagie eenig berigt was gekomen, zij comparanten daarvan niet onkundig zouden zijn;
- dat in de scheepstijdingen van het handelsblad, onder het rubriek Texel, berigt is, dat op den dertienden September 1833 was opgevischt een naamstuk van een schip, waar op stond: 18 Jan Bresters 28;
- dat de beide eerste comparanten zich op den 23 October 1833 naar Texel hebben begeven, om, zoo mogelijk, eenige berigten nopens gemeld schip en diens equipagie intewinnen;
- dat zij beide eerste comparanten op Texel aangekomen zijnde, aldaar bij de strandvonderij hebbende berustende gevonden een roerpen van een smakschip alsmede een anker met goudsche bladen, welke roerpen en anker door den tweeden comparant stellig werden herkend als behoord hebbende tot bovengemeld smakschip, en wel het anker voor het zoogenaamde daagsche anker.
Voorts werd hen door den onderstrandvonder van het oude schild (=plaats op Texel, FR) berigt, dat er bij den opperstrandvonder van Texel berustende waren twee naamstukken van een schip acht blaauwe plankjes met zwarte randen, waarop met geele drukletters stond: die drij gebrüders von Kniphausen, welke naamstukken de eerste en tweede comparant echter niet konden te zien krijgen, wegens de afwezigheid van den opperstrandvonder;
dat het de zes comparanten bekend is, dat bovengemeld smakschip de vrouw Stientje, gedurende het embargo onder den naam op gezegde naamstukken vermeld en onder Kniphauser vlag gevaren heeft en dat dat schip van zoodanige naamstukken als hier zijn omschreven is voorzien geweest;
dat voorts op Texel aan hen beide comparanten is vertoond een octant met deszelfs kist, welke volgens verklaring van den onderstrandvonder op den Hoorn aldaar was aangespoeld, waarop stond 18 HB Mulder 23, welke octant met kistje door den tweeden comparant werden herkend toetebehooren aan den bovengemelden stuurman van het schip, terwijl de vijfde comparant verklaard heeft, dat hem bekend was dat een octant met een kistje, gemerkt als boven staat omschreven, aangemelden stuuman H.J.B. Mulder toebehoorde.
Verder verklaarden de beide eerste comparanten dat onderscheidene personen op Texel hun hebben verklaard dat door eenige visschers in de laatste helft der maand september 1833, onder toestemming van den Heer opperstrandvonder een stuk van een wrak aan de zuidwestkant van Texel was opgevischt en gesloopt geworden bij het oude schilt (=plaats in Texel, FR), en dat tusschen de planken van dat wrak witte en zwarte haver had gezeten, en dat zulks eveneens het geval was geweest met een te Koog aldaar aangespoeld stuk van een wrak, hetwelk aldaar door de strandvonderij was verkocht, dat beide stukken van het wrak waren herkend te behooren tot een Groninger schip, wegens de oortjes (?), en dat dit schip was verongelukt tusschen de Onrust en de witte Ton in den nacht tusschen den 12 en 13 september 1833, omstreeks middernacht en verders te dier tijd geene andere schepen bij Texel waren verongelukt;
dat de eerste en tweede comparant zich vervolgens naar het Nieuwe Diep en de Helder (=Den Helder, FR) begeven hebbende, aldaar bij de weduwe Kolder hebben berustende gevonden het in het Handelsblad voormeld gemelde naamstuk, en dat naamstuk door hen beide eerste comparanten is herkend voor het naamstuk het welk binnen in den spiegel van den boot, behoorende bij gemeld schip, was geplaatst geweest;
dat zij voorts bij den Heer Burgemeester van de Gemeente de Helder hebben bevonden en gezien een gedeelte van een naamstuk van een schip, waarop stond Stientje, dat hun voorts al daar op de Helder nog is vertoond een ander gedeelte van een naamstuk waarop stond de vrouw, welk stuk toen mede bij den Burgemeester is gedeponeerd, welke beide stukken volgens verklaring van onderscheiden menschen op de Helder aldaar waren aangespoeld en door de beide eerste comparanten werden herkend voor de naamstukken van het meergemelde smakschip;
dat voorts onderscheidene personen van de Helder en het Nieuwe Diep aan hen beide eerste comparanten verklaard hadden dat zij ten tijde van het verongelukken van het schip bij of op de Onrust veel zwarte en witte haver den helder hadden zien voorbij drijven en ook aldaar was aangespoeld en dat door de equipagie van een Russisch kofschip, hetwelk in den nacht van den twaalfden op den dertienden september 1833 als bijlegger aldaar was binnengevallen, aan hen verklaard was, dat zij op de hoogte van de Onrust plotseling uit het gezigt hadden verloren een smakschip, hetwelk zij eenigen tijd bij zich hadden gehad;
dat hen comparanten bekend is dat Hissina Brands weduwe van Jan Jans Bresters, wegens het verongelukken van het meergemelde schip de gelden daarvoor uit drie scheepscompacten (= soort verzekering, FR) te Sappemeer en Groningen, alsmede ook eene gratificatie van zijne Majesteit den Koning der Nederlanden heeft ontvangen;
dat zij zes comparanten op grond van een en ander alzoo verklaren dat het zeker en zonder eenigen twijfel is, dat meergemeld equipage daarvan in zee is omgekomen, en alzoo Jan Jans Bresters, Hendrik Jans Berends Mulder, Jacob P. Feringa, Jpe van den Bos en Thies Storteboom alle vijf overleden zijn
Waarvan acte
Aldus gedaan en beleden te Groningen, ten kantore van den ondergetekenden Notaris, in tegenwoordigheid van Hindrik Eising en Fokke Schuring hiertoe als bevoegde door de comparanten verzochte getuigen, beide wonende te Groningen, welke, na gedane voorlezing, aan de comparanten nevens dezen in het hoofd dezes gemelde Notaris, de Minute deze acte hebben getekend den tweeden July 1836
Vervolg op de ‘Acte van Bekendheid’, inzake Hendrik Jans Berends Mulder
De Arrondissements Regtbank te Groningen heeft op onderstaand request het navolgende vonnis gewezen:
Aan de Regtbank van het Arrondissement Groningen, zitting houdende te Groningern,
Geeft met gepaste eerbied te kennen:
Niclasina Bakker, van beroep vroedvrouw, wonende thans te Genemuiden, weduwe van wijlen Hendrik Jans Berends Mulder, domicilie kiezende ter woonstede van A. van Versluis, procureur, in de Heerestraat te Groningen woonachtig.
Dat zij vroeger met wijlen haren eheman Hendrik Jans Berends Mulder, in leven stuurman op het smakschip de VROUW STIENTJE, wordende gevoerd door wijlen de scheepskapitein Jan Jans Bresters, tot op zijn laatste vertrek naar boord te Groningen heeft gewoond.
Dat gezegd smakschip de VROUW STIENTJE in september 1833 met man en muis op de hoogte van de Onrust is verongelukt, en genoemde haar echtgenoot H.J.B. Mulder alstoen mede in zee is omgekomen.
Dat aangezien toen ter tijd de gehele equipage van dat schip in zee is omgekomen, zonder dat iemand is gered geworden; blijkende zulks genoegzaam uit natemeldene Acte van Bekendheid niet heeft kunnen worden voldaan aan artikel 86 en volgende van de ten tijde van het verongelukken van dat schip, zijnde Code Napoleon, en alzo geen acte van overlijden van haar echtgenoot in de vereist wordende vorm heeft kunnen worden opgemaakt ter plaatse waar zulks behoorde te Groningen, de laatste woonplaats van de overledene, kunnen worden ingeschreven, en de acte van overlijden alzo noodwendig en volstrekt ….aan het Register van Overledenen te Groningen wordende gehouden.
Dat de Acte van Bekendheid beleden voor Mr. P.J. Offerhaus, notaris te Groningen, den 2 juli 1836 behoorlijk geregistreerd door alle de daadzaken en derzelve opgenomen en bewezen volkomen en ten zekerste geblijkt, dat gemeld smakschip de VROUW STIENTJE in de nacht van den 12 op den 13 september 1833 op de hoogte van de Onrust totaal is verongelukt, en de gehele equipagie daarvan en dus ook de stuurman H.J.B. Mulder in zee is omgekomen.
Dat deze Acte van Bekendheid alzo een duidelijk bewijs oplevert van het overlijden van H.J.B. Mulder.
Dat het thans in werking zijnde Burgerlijk Wetboek bij art. 70 uitdrukkelijk bepaalt dat wanneer acten van registers van de Burgerlijke Stand ontbreken zulks grond zal leveren tot aanvulling der registers.
Dat zij alzo op grond van het aangehaald artikel de Regtbank verzoekt dat alsnog een akte van overlijden zal worden opgemaakt en in het register van de Burgerlijke Stand van overledenen in Groningen wordende opgenomen.
Uit een uittreksel uit het register der huwelijks acten te Groningen van 13 november 1841 blijkt o.a. dat Hendrik Jans op 2 maart 1798 in de Nederduitse Hervormde kerk te Groningen is gedoopt als zoon van Berend Hendriks en Etje Wessels
Hij is te Groningen op 21 maart 1822 gehuwd met Niclasina Bakker.
Gelet op de conclusie van het Openbaar Ministerie strekkende tot een gunstige beschikking op het gedane verzoek.
Overwegende dat de Acte van Bekendheid voldoende bewijs oplevert dat schip en equipage in september 1833 zijn verongelukt.
Beveelt dat de registers der acten van overlijden in de gemeente Groningen zullen worden aangevuld dat H.J.B. Mulder in september 1833 is overleden.
Groningen, 4 december 1841.
(opm: bewerkt en sterk bekort)