1938-10-25: |
Het Nieuws van de dag voor Nederlandsch-Indië 25-10-1938: Een Miniatuur-Zeeschip op Priok. Een Bootje van 164 Ton van Holland naar Nieuw-Guinea. Moest door Storm Maand te Aden Blijven. Kranig Werk. Als een heel klein bootje op eigen kracht de groote reis van Nederland naar Indië gemaakt heeft, dan valt er meestal van zoo’n reis wel iets te vertellen en toen ons dus het bericht van de binnenkomst van de „Jan Carstensz", een motorscheepje van de „Shell", dat bestemd is voor Nieuw-Guinea, bereikte, begaven wij ons naar Priok om van het scheepje het een en ander te weten te komen. Moeilijkheden. De tocht naar Priok bracht onverwachte moeilijkheden. Vooral toen bleek, dat de „Carstensz" reeds in het dok opgenomen was om schoon gemaakt en geverfd te worden. Aan den wal troffen we een collega, die eveneens de „Jan Carstensz." als bestemming had. Er moest naar het dok gevaren worden en dus werd een prauwtje bereid gevonden, voor veel geld en weinig goede woorden, ons daarheen te pagaaien. Toen we bij het dok kwamen, bleek dat men bezig was met oppompen. Reden, waarom de man van de prauw zich niet naar binnen waagde en van overtuiging was, dat als hij ons achterliet bij een van de zijtrapjes van het dok, hij zijn geld ruimschoots verdiend had. En hoe we ook praatten, dè man bleef op zijn stuk staan en zoo goed en zoo kwaad als het ging, konden we tenslotte niet anders dan maar op het dok klimmen. Onversaagd werd een laddertje bestegen, dat halsbrekend steil naar boven liep. Het was natuurlijk vuil. Vuiler zelfs dan we gedacht hadden en van onze broeken en handen kon even later hetzelfde verteld worden. Vooral bovenaan, waar door de zonnewarmte de zwarte verf van het laddertje wat erg vlot losliet. We hoorden onzen collega, die achter ons zijn klimcapaciteiten vertoonde, onheusche woorden mompelen en eerlijk gezegd, we waren het volkomen met hem eens. Bovenop kwamen we tot de weinig troostrijke ontdekking, dat we wel op het dok waren, doch dat de „Jan Carstensz" nog steeds onbereikbaar voor ons was. Rustig lag het kleine scheepje, aan alle kanten door water omgeven, midden in het dok, dat langzaam omhoog kwam. Er stond weer een klimpartij op het programma ditmaal naar beneden, en het humeur werd er niet beter op, toen een wat al te snelle afdaling met een winkelhaakje beloond werd. Op de „Jan Carstensz" sloeg men intusschen de klimpartij met belangstelling gade en aan wijzen raad ontbrak het ons niet van dien kant. Enfin, we kwamen zoover, dat we in een groot model groentenkist mochten stappen, waar we in normale omstandigheden niet eens onze kat zouden durven meegeven, doch welke ons thans met behulp van bezems als pagaaien aan de reeling van het schip afleverde. Een fiksche sprong over die reeling en we hadden, zij het dan niet zonder kleerscheuren, ons doel bereikt. De Reis. Kapitein De J a g e r, die het bevel voert op de „Jan Carstensz", werd al spoedig bereid gevonden ons het een en ander over het schip te vertellen. Eigenlijk, zoo zeide hij, viel er weinig te vertellen, want veel bijzonders was er op de reis van het Moederland naar Indië niet gebeurd. De „Jan Carstensz" is dit jaar bij de werf Boele in Holland van stapel geloopen en heeft een inhoud van 164 bruto registerton. Op 12 Juli is het scheepje uit Holland vertrokken om de groote reis naar Indië te aanvaarden. De bestemming was Nieuw- Guinea, waar het scheepje, dat bestemd is voor de Nederlandsch Nieuw Guinea petroleum Maatschappij, dienst zal doen voor het vervoeren van stukgoed en die expedities te Nieuw-Guinea te vervoeren. Het is geheel gebouwd voor de vaart op ondiepe wateren. Geen Bemanning. Over de reis nog het volgende. Toen het scheepje uit Holland vertrok, had het geen bemanning aan boord. Er waren uitsluitend officieren aan boord van de „Jan Carstensz", die gezamelijk de handen uit de mouwen moesten steken om het bootje over te brengen. Tot Aden toe ging alles goed, maar toen de „Jan Carstensz” voorbij Aden de Arabische zee in wilde stoomen, kwam er een hevige storm, die voor een groote „liner" wel niet het minste bezwaar zou opleveren, doch waartegen het kleine bootje stellig niet bestand zou zijn. Het broze hulkje kreeg het zwaar te verantwoorden, zeeën kwamen overboord en toen het nog erger werd achtte men het maar geraden om terug te keeren naar Aden. Van 12 Augustus tot medio September moest het schuitje te Aden wachten eer het weer zoodanig was verbeterd, dat het risico van een vertrek kon worden genomen. Door de lange vaart had de „Jan Carstensz" eigenlijk reeds te Aden in dok gemoeten, want de vaart was door de begroeiing intusschen reeds van 9 mijl tot ongeveer 6 mijl teruggeloopen. Met het oog op de hooge kosten werd dit maar achterwege gelaten. De reis naar Singapore werd zonder ongevallen voortgezet. Van zeeziekte had men wel geducht last, zelfs de ervaren zeerotten moesten eerst aan het hevig schommelen van het kleine bootje wennen. In Singapore gingen de officieren uiteen. Iedereen ging naar zijn eigen standplaats en de tweede stuurman, de heer C. M. de Jager, werd bevelvoerder op de „Jan Carstensz". Nog vier dagen duurde het en toen was Priok toereikt. Hier zal eenigen tijd voor schoonmaken en verven in dok doorgebracht moeten worden, dan zet de „Jan Carstensz" zijn reis voort naar Babo op Nieuw-Guinea en dan zal het naar alle waarschijnlijkheid wel anderhalf jaar duren, eer de gezagvoerder weer naar zijn gewone standplaats zal kunnen terugkeeren. Dit is niet het eerste schip, dat voor Nieuw-Guinea bestemd is. Reeds eenigen tijd te voren is de „Casuaris", die echter tweemaal zoo groot is als de „Jan Carstensz", op eigen gelegenheid naar Nieuw-Guinea, eveneens uit Holland, vertrokken. |