1963-05-28: |
NvhN 28-05-1963: Als was het een klapband...De kapitein van de in de Kielerbocht vergane Friese kustvaarder KATTEGAT, Sybren de Jong („Hoe oud ben ik ook al weer, ik ben van '19"), vertelde ons gisteren het verhaal van het snelle vergaan van zijn schip, de snelle redding en zijn thuiskomst zonder enige dramatiek, zonder opwinding. Als men het aanhoort zou het ook over een klapband kunnen gaan, die hij maandagavond in de straten van Harlingen heeft gekregen, toen hij alweer een fietstochtje maakte. De Kattegat zonk, zoals wij gisteren berichtten, in de nacht van zaterdag op zondag na een aanvaring met een Finse vrachtvaarder. Het was ook helemaal niet dramatisch — ach natuurlijk, het is rot dat ik mijn schip nu kwijt ben, maar verder is alles toch goed afgelopen", zegt de heer De Jong. Jawel, maar het had gemakkelijk slechter kunnen aflopen. Op het traject tussen IJmuiden en Helsingborg was de Kattegat met zijn vijfkoppige bemanning en zijn lading kalksalpeter net het Kielerkanaal uit, toen in de potdichte mist de Finse vrachtvaarder Wilke (14.000 ton) tegen de driehonderd ton metende kustvaarder opliep. „Zo van achteren en midscheeps", volgens de heer De Jong. „De mast knapte direct. Het voorschip begon onmiddellijk te zinken We moesten er af, dat was duidelijk. Het vlot, ach hoe heet dat ding nou (mevrouw De Jong: „Dingy"); De dingy ging vlot overboord, wij er in (O nee, er was helemaal geen paniek). De Fin pikte ons op. Mijn schip was m' drie of vier minuten tijds gezonken. Maar wij kwamen er allemaal droog van af. Het was bladstil." ln blote bast.... Degene, die het het koudst heeft gehad bij heel de reddingsoperatie is de stuurman van de Kattegat, de heer Sj. Westra uit Nijland geweest. De heer De Jong: „De stuur lag in zijn kooi toen het ongeluk om half negen zondagmorgen gebeurde. De rest was boven, gekleed dus, maar de stuur kon alleen maar zijn blauwe broek aantrekken. In zijn blote bast en op blote voeten moest hij de vlet op." Het gros van de bemanningsleden van de Kattegat mag dan gekleed aan boord van de Wilke zijn gekomen, hun bezittingen zijn ze allemaal kwijt. „Zelfs van de papieren hebben we niets kunnen meenemen; het ging allemaal veel te vlug", zegt de heer De Jong. De ontvangst aan boord van het Finse schip was niet zo heel plezierig van de kant van de Finse officieren. De heer De Jong: „Hij gaf mij een hand, zei „Every body safe?" en verder niets. Onze stuurman kreeg zelfs geen hemd van hem. Hij gaf ook geen opdracht om koffie voor ons te maken of ons sigaretten te geven. Nou, dat heeft de Finse bemanning toen zelf maar gedaan. Van de tweede stuurman kregen we later nog twee pakjes sigaretten. Maar we hadden het die drie uur, dat we aan boord waren, behoorlijk koud." Beter geregeld. Op de Duitse reddingboot was het verblijf korter (twee en half uur), maar ook veel plezieriger: „Daar kregen we van alles: borreltjes, sigaretten en trainingspakken. Nee, dat was heel wat beter geregeld.'' Het is overigens de tweede keer dat de heer De Jong in aanraking is gekomen met Duitse redders. „In 1942 — 9 oktober, die dag vergeet ik nooit — liepen we bij Borkum met de Gerdina (ik was machinist) op een mijn. Van de negen bemanningsleden zijn we er toen maar met twee van af gekomen — Duitsers pikten ons toen op." Ook toen is de heer De Jong veilig thuis gekomen.... en niet lang thuis gebleven. Zo gauw mogelijk keerde hij terug naar de zee, die hij vanaf zijn zestiende jaar bevaart. Hij glipte door de mijnenvelden heen, naar Noorwegen en Zweden. Vandaar naar Engeland, waar hij gedurende de rest van de oorlog voor de koopvaardij voer. „Maar nooit ben ik aangevaren. Dit is de eerste keer en het is direkt goed raak geweest." |