1933-01-00: |
Verslag Raad voor de Scheepvaart: No.4. St.-Ct. 20 en 21 Jan. 1933, no.15. De stranding van het m.z.s. “SPES” in de Oostzee op het eilandje Tat, bij Bornholm. Betrokkene de kapitein. Op 31 Oct. 1932 is het m.z.s.” Spes”, groot 184 BRT R.T., van Zwartsluis, in de Oostzee op het eilandje Tat, bij Bornholm, gestrand. Het schip is bemand met zes personen, waaronder de vrouw van den schipper. Op 29 Oct.1932 vertok het schip van Memel met een lading gezaagd hout, bestemd voor Zwolle en IJsselmonde. De deklast was 1.80 m hoog, het uitwateringsmerk was nog niet aangeladen. Des avonds te 7 uur werd buiten koers gesteld W1/2Z per kompas. In den nacht d.a.v. was de kapitein, nadat hij tot 12 uur de wacht had waargenomen, te 0.30 uur naar de kooi gegaan. Het was goed weer, helder zicht. De wacht was overgedragen aan den stuurman-bestman, een 21 jarige van den kapitein, die nog slechts ongeveer vijf maanden op zee had gevaren. Deze zou de wacht met een matroos waarnemen tot 's morgens 6 uur. De kapitein had hem, alvorens naar kooi te gaan, opgedragen hem te waarschuwen, zoodra een licht in zicht zou komen. Te 3.30 uur kwam de kapitein weer eens aan dek kijken. De stuurman deelde hem toen mede, dat juist vooruit, een halve streek aan bakboord, in peiling W.t.Z., een licht in zicht was gekomen, waarvan hij bezig was de schitteringen te tellen. Het bleek het licht van Christiansö te zijn. De kapitein schatte den afstand op nog wel twaalf mijlen. De kapitein liet den koers veranderen in W.N.W., overtuigd, dat het schip dan ruim op vier mijlen afstand van het licht zou passeeren. Nadat hij den stuurman had opgedragen hem te waarschuwen, zoodra dit licht dwars was. Ging hij, na ongeveer een kwartier, weer naar kooi. Te 5.05 uur kwam de stuurman den kapitein roepen. Tegelijkertijd voelde men het schip stooten. Het was vastgelopen, zooals later bleek, op het eilandje Tat. Met behulp van visscherlieden is de bemanning van boord gehaald. De kapitein bleef alleen op zijn schip, waarop hij nog gedurende drie dagen is gebleven. Vergeefs is door een bergingsvaartuig beproefd het schip vlot te brengen. Daarna is lading geworpen en ten slotte is het in den morgen van 15 Nov. gelukt het schip drijvende te krijgen en naar de haven van Christiansö te brengen, vanwaar het vervolgens naar Kopenhagen is gesleept. De kapitein verklaarde nog, dat de stuurman hem heeft medegedeeld, dat deze, alvorens hem, kapitein, te waarschuwen, eerst zelfstandig den koers heeft veranderd in west, hetgeen ook in de naderhand te Kopenhagen afgelegde scheepsverklaring is opgenomen. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval is te wijten aan geheel onvoldoende en onbekwwame navigatie van den wachthebbende stuurman-bestman, die het licht van Christiansö op te korten afstand is gepasseerd, waardoor het schip op het eilandje Tat is gestrand. Hoogstwaarschijnlijk wist deze stuurman niet beter, en de Raad acht het zelfs waarschijnlijk dat hij van het geheele bestaan van het eilandje Tat niets afwist. Hoe dit echter ook zij, de kapitein is door de navigatie van dezen stuurman niet gedekt. Dit ongeval is, naast de onbekwaamheid van den stuurman te wijten aan een nalatigheid van den kapitein, die niet die maatregelen heeft genomen, welke in het gegeven geval geboden waren. Verreweg het beste ware het geweest, wanneer de kapitein, reeds dadelijk toen het licht in zicht was gekomen, langer aan dek ware gebleven en zelf het verloop van de peiling van het licht had nagegaan. Dan had hij zeer spoedig bemerkt, dat de afstand tot het licht bij het in zicht komen niet zoo groot was als hij meende. Dan zou hij zeker niet van dek zijn gegaan, voordat het licht veilig was gerond. De Raad acht het verzuim van den kapitein zeer ernstig. Geheel onnoodig is hier een schip gestrand. Een ernstige bestraffing is hier op haar plaats. Toch wil de Raad, ter verlichting van den betrokkene, laten wegen dde omstandigheden, vooreerst, dat de kapitein wel ten onrechte op zijn onervaren stuurman heeft vertrouwd, doch zelf oveerigens geenszins den indruk van zorgeloosheid of onbekwaamheid heeft gemaakt en voorts, dat hij na het ongeval als een ware schipper trouw gebleven is aan zijn schip en tot het laatste oogenblik op zijn schip is gebleven, waarvoor hem een woord van lof toekomt. Daarom meent de Raad ten deze met een schorsing van na te noemen duur te kunnen volstaan (veertien dagen).
Uitgesproken op 6 januari 1933.
|