|
Nederlandsche Scheepsreederij, gevestigd te Amsterdam. Ten einde dan nu de ingezetenen van deze gewesten, in staat te stellen om, onder de weldadige vaderlandse inrichtingen, diegene vooral te bevorderen, die strekken kunnen om de banden van onderlinge gemeenschap, tussen Nederland en Java te vermenigvuldigen, willen wij in een kort overzicht dat alles bijeen verzamelen, dat dienstig kan geoordeeld worden om over de aard en de strekking van de Nederlandsche Scheepsreederij gevestigd te Amsterdam, grondig te kunnen oordelen. En wij vermenen dat doel niet beter te kunnen bereiken, dan door woordelijk het bericht van de oprichters dezer maatschappij hieronder, evenals de statuten waarop zij gevestigd is, te vermelden, ten einde daarna de tegenwoordige toestand derzelve volgens de jongste berichten te doen kennen en de middelen aan te wijzen om ook hier aan deze zo nuttige onderneming deel te kunnen nemen. Bericht. Het is een onbetwistbare waarheid, en het zal ook door niemand gelogenstraft worden, dat de handel en scheepvaart hier te lande sedert enige tijd merkelijk verminderd en verachterd zijn. Dit verval moet aan onderscheidene oorzaken toegeschreven worden, die het hier de plaats niet is aan te wijzen. Doch zijn sommige dier oorzaken ook al niet weg te nemen, er kan toch nog veel gedaan worden om alle verdere achteruitgang te voorkomen. Het voorbeeld onzer waardige voorouderen strekke ons hier tot richtsnoer, en moge men ook aan de ene zijde erkennen, dat de aanleiding tot de vroegere uitgebreidheid en bloei van de handel en scheepvaart alhier grotendeels in een samenloop van waarschijnlijk nimmer terugkerende gebeurtenissen en omstandigheden moet gezocht worden, even zeker is het aan de andere zijde, dat ons voorgeslacht ook met zwarigheden heeft te worstelen gehad, welke nu niet meer bestaan, en die alléén door een gezond oordeel en een vaste wil uit de weg geruimd hebben kunnen worden. De klachten dan, die men thans over het verval van handel en scheepvaart alhier dagelijks verneemt, zijn algemeen en helaas maar al te gegrond. Doch klachten alleen zullen geen verbetering daar stellen, en wanneer men geen handen aan het werk slaat, en tenminste beproeft om te behouden wat nog te behouden, en te herkrijgen wat reeds verloren is, dan zullen die klachten hoe langer zo menigvuldiger worden niet alleen, maar dan ook zullen zo vele schone zowel voor het algemeen welzijn als voor de handel hier nog aanwezig zijnde inrichtingen allengs verminderen en geheel ophouden te bestaan, en dan zal eindelijk de hoofdstad van ons rijk haar aloude roem niet meer vermogen te handhaven. Reeds nu is die roem ten aanzien van haar handel merkelijk ontluisterd. Wij zeggen ten aanzien van haar handel, want ten aanzien van de wijde omvang van haar weldadigheid, mensenliefde en zelfopoffering heeft zij nog kortelings bij de algemene ramp, die ons vaderland getroffen heeft, haar rang en roem schitterend weten te bewaren. (opm: bedoeld zal zijn de grote watersnood van 1825) De ondergetekenden, hartelijk wensende middelen op te sporen om het kwaad zo mogelijk in deszelfs loop te stuiten en niets vuriger verlangende dan de algemene welvaart wederom enigszins te zien herleven, waartoe ook zij volgaarne al hun pogingen willen aanwenden, hebben hun oog gevestigd op een tak van nationale nijverheid, die hier weleer heerlijk gebloeid heeft, doch waarvan nu bijna geen schaduw meer te vinden is: het is namelijk de scheepsbouw, die zij hier bedoelen. Daar het verder geen tegenspraak lijdt, dat het aantal schepen, hier voorhanden, en die tevens geschikt zijn om grote reizen te ondernemen zeer bepaald en bij de minste herleving van de handel veel te gering en ontoereikend is, zo kwam het de ondergetekenden niet ongepast voor, deze zaak verder te onderzoeken. Zij hebben dit met alle onpartijdigheid gedaan, en, daar men zich met het grootste recht mag vleien, dat door de bemoeiingen van de nieuw opgerichte Nederlandsche Handel Maatschappij, de vaart op Oost-Indië en China niet alleen zal herleven, maar ook, dat er een nieuwe en belangrijke vaart op de oost- en westkust van Zuid-Amerika staat geopend te worden, zo hebben zij bevonden, dat een scheepsrederij als nu daarmede in verband gebracht een allergunstigst vooruitzicht oplevert. Het is om die redenen dat de ondergetekenden een ontwerp hebben gevormd, waartoe zij de goedkeuring van het gouvernement reeds hebben verzocht, en volgens hetwelk zij, na ontvangst derzelve, onder hun directie voornemens zijn op te richten een Nederlandse scheepsrederij, dewelke binnen deze stad zal gevestigd worden. Het doel dezer scheepsrederij zal zich uitsluitend bepalen tot het aanbouwen van Nederlandse schepen van onderscheidene grootte, voor welke onderneming men een kapitaal van ten hoogste één miljoen vijfmaal honderd duizend gulden wenst bijeen te brengen, verdeeld in aandelen van NLG 1.000, ieder, waarvan de betaling op een nader te bepalen wijze en wel bij fournissementen, zal plaats hebben, en omtrent welke aandelen, uithoofde van de noodzakelijkheid om ter voldoening aan de bestaande wetten dezelve op naam te stellen, een gemakkelijke wijze van overdracht bepaald zal worden. Bij de ontworpen reglementen is gezorgd, dat ten spoedigste, zodra er voor genoegzame fondsen ingeschreven is, een aanvang met de aanbouw van schepen zal gemaakt worden, zo als ook, dat de gelden behoorlijk belegd, en met alle mogelijke zekerheid bewaard zullen worden. Behalve de hier boven aangehaalde voordelen, die aan onze landgenoten het genoegen kunnen verschaffen van zich gelijk te stellen met, ja zelfs zich te verheffen boven onze naburen, in derzelver ontwerpen tot instandhouding en uitbreiding van handel en zeevaart, zo levert onze geprojecteerde rederij ook nog dit vooruitzicht op, zoals zulks uit een met alle onpartijdigheid opgemaakte berekening, bij dewelke alles zeer ruim is genomen, en die dus eerder in dan uit de hand zal kunnen vallen, is gebleken, dat er na aftrek van alle onkosten, reparaties, uitrusting en assuranties enz., menselijker wijze gesproken, een jaarlijkse avance van circa 10% overblijft, te meer, wanneer men daarbij in overweging neemt, dat het gouvernement deze tak van nijverheid bijzonder begunstigd heeft door de toegezegde premie tot aanmoediging van NLG 18 per ton, voor ieder nieuw gebouwd en gekoperd Nederlands schip van 300 Nederlandse tonnen en daar boven, volgens besluit van Z.M. de Koning, in dato 5 oktober 1823. Overigens gedragen zich de ondergetekenden aan het ontwerp zelve, hetwelk na bekomen approbatie van Z.M. insgelijks bekend zal worden gemaakt, en hetwelk zij aan hun land- en stadgenoten ter deelneming aanbieden; wordende inmiddels de inschrijvingen daartoe bij ieder van de ondergetekenden van heden af reeds dadelijk geopend. Hartelijk wensen de ondergetekenden, dat hun pogingen onder de Goddelijke zegen met een gewenst gevolg bekroond mogen worden; hierdoor zou tenminste één tak van voorvaderlijke nijverheid wederom ontspruiten, en met dus ook voorvaderlijke welvaart en werkzaamheid allengs opnieuw geboren zien worden. Amsterdam, 18 maart 1825, Arend Horstman, Petrus Johannes Ameshoff, Willem Otto Berg en Theodorus Johannes Kerkhoven. Statuten van de Nederlandsche Scheeps-Reederij, gevestigd te Amsterdam. Art. 1 Er zal, onder goedkeuring van Z.M. de Koning, een maatschappij opgericht worden, onder de naam van Nederlandsche Scheeps Reederij, gevestigd te Amsterdam. Art. 2. De maatschappij zal zich alleen en uitsluitend bepalen tot het aanbouwen, uitrusten en vervrachten van Nederlandse schepen, tot de grootte van 400 lasten of daaromtrent. Art. 3. Het kapitaal dezer maatschappij zal provisioneel onbepaald zijn, doch zal in geen geval hoger mogen worden gebracht, dan tot een miljoen vijfmaal honderd duizend guldens. Art. 4. De deelneming geschiedt bij aandelen van NLG 1.000 ieder; te betalen op de wijze zo als door de directie nader bepaald en bij annonce in de Amsterdamsche en Haarlemsche Couranten zal aangekondigd worden, welke aandelen op naam zullen gesteld en afgegeven worden, zullende in deze rederij slechts onderdanen van dit Rijk als deelgenoten kunnen worden toegelaten, ingevolge de wet op de zee-brieven en Turkse passen. Ter facilitering echter van de overdracht aan een andere zal het genoegzaam zijn, dat de houder dit bij een aantekening indorso van de akte van aandeel gesteld (inhoudende de naam aan wien, mitsgaders de datum wanneer hij hetzelve overdraagt), te kennen geve, mits echter altoos de nieuwe eigenaar de vereisten bij de wet bepaald bezit, zullende alsdan zodanige aantekening volkomen kracht van overgang hebben, zo dat daardoor de nieuwe eigenaar dezelfde rechten verkrijgt, welke de vorige gehad heeft. Art. 5. Deze maatschappij zal bestuurd worden door de heren Arend Horstman, Petrus Johannes Ameshof, Mr. Wilem Otto Berg en Theodorus Johannes Kerkhoven als directeuren. Art. 6. De functies van deze directeuren zullen bestaan in het opzicht houden, aanbesteden en bevorderen van al hetgeen nodig is tot de aanbouw van schepen van het bovengemeld charter, mitsgaders tot derzelver uitrusting, het aannemen en weder ontslaan van kapiteins en verdere manschappen, het bepalen van de gages, het vervrachten van de schepen, bepalen van de vrachtpenningen, en voorts van al hetgeen een bijzonder eigenaar van een schip, of een boekhouder, een rederij representerende, verplicht en bevoegd is te doen. Directeuren zullen, des nodig oordelende, de schepen van de maatschappij mogen verkopen, zo wel uit de hand als publiek. Zij zullen in gevallen van noodzakelijkheid een of meerdere schepen en vrachtpenningen mogen abandonneren. Zij zullen het recht hebben om te transigeren, accorderen, of compromitteren omtrent alle geschillen, die met assuradeurs, leveranciers, schippers, scheepsvolk, bevrachters en andere uit hoofde van de rederij zouden mogen ontstaan. Ook vermogen zij deswegens in rechten op te treden. Geen besluit echter zal genomen worden, dan door de meerderheid, aan dewelke de minderheid zich zal moeten onderwerpen. Directeuren zullen ten koste van de maatschappij een onder-directeur en verdere kantoor-bedienden aanstellen, maar zullen, behalve deze kosten, en die van het kantoor zelve, voor zich niet meer voor provisie mogen berekenen, dan voor allen gezamenlijk 1½% van het bruto bedrag van de vrachtpenningen van de door deze maatschappij gebouwde en uitgeruste schepen, onverschillig of die vrachtpenningen hier of elders zijn verdiend. Directeuren blijven hun leven lang, of zo lang zij zullen verkiezen, in functie. Ingeval van bedanking echter zal diegene, die dit mocht doen, niet dan na de goedkeuring van de lopende rekening en verantwoording ontslagen worden. Ingeval van overlijden, of bedanken van een van de directeuren zal door de overgeblevenen een nominatie van twee deelhebbers gemaakt worden, waaruit door de zo aanstonds te noemen commissie van vijf leden, waarnemende de functies van commissarissen, één tot directeur zal worden benoemd. Art. 7. Ten einde aan directeuren in zeer bijzondere gevallen gelegenheid gegeven wordt, op een gemakkelijke wijze de belanghebbenden van de maatschappij te raadplegen, zullen jaarlijks, en wel in de maand maart, door hen bij annonce in de Amsterdamsche en Haarlemsche Couranten de gezamenlijke deelhebbers opgeroepen worden om uit hun midden een commissie van vijf leden, bij meerderheid van stemmen te benoemen, die het gehele lichaam van de maatschappij zal vertegenwoordigen, en die een jaar in functie zal blijven, echter telkens weder verkiesbaar zal zijn, en aan welke commissie de directeuren zich alsdan deswegens zullen kunnen wenden, zullende in dit geval het besluit genomen worden bij volstrekte meerderheid van stemmen van deze commissie en directeuren gezamenlijk, waarmede de deelhebbers alsdan zullen moeten genoegen nemen. Art. 8. Op deze bijeenkomst zal door directeuren aan de gezamenlijke deelhebbers worden gedaan rekening en verantwoording, dewelke door de benoemde commissarissen zal worden geëxamineerd en na akkoord bevinding door ten minste drie hunner namens alle deelhebbers door hun ondertekening worden bekrachtigd, en daardoor de directeuren van hun verantwoording ontslagen. Art. 9. Zo er onverhoopt omtrent deze rekening en verantwoording kwesties mochten ontstaan, zullen dezelve verbleven worden aan de beslissing van twee arbiters, en wel één door de meerderheid van de commissarissen, en één door de meerderheid van de directeuren te benoemen, met macht van assumptie van een superarbiter. Art. 10. Op de algemene vergadering in maart, zal door directeuren tevens bepaald worden, hoeveel per aandeel met voorzichtigheid zal kunnen worden uitgedeeld, zullende hieromtrent in het algemeen de regel zijn, dat zo mogelijk 4 à 6% 's jaars bij wijze van intrest zal worden uitgekeerd, terwijl het meerdere voor bijzondere reparaties en onvoorziene gevallen als een reserve fonds in certificaten van Nederlandsche Werkelijke Schuld of inschrijving op het Grootboek zal worden belegd. Wanneer de staat van het reserve fonds zulks toelaat, zal men ook van tijd tot tijd tot het doen van een extra uitdeling overgaan. Art. 11. Deze maatschappij wordt opgericht voor de tijd van twintig achtereenvolgende jaren; zullende op de algemene vergadering in maart van het achttiende jaar door directeuren aan de gezamenlijke deelhebbers de vraag worden voorgesteld, of men verlenging van duur van de maatschappij vragen zal, dan wel of men tot een ontbinding zal overgaan, hetgeen door een volstrekte meerderheid van de tegenwoordig zijnde deelhebbers zal moeten worden beslist, wordende ieder aandeel voor één stem gerekend. Zo men besluiten mocht tot de ontbinding over te gaan, zullen directeuren verplicht zijn, de zaken van de maatschappij ten spoedigste en op de meest gepaste wijze te doen aflopen, en de aflossing van de aandelen ponds-ponds gewijze te bewerkstelligen, en ten dien einde ook het vermogen hebben de schepen hetzij uit de hand of publiek, zo als hun dit het beste voorkomt, te verkopen. Art. 12. De Maatschappij zal aangemerkt worden te zijn opgericht, wanneer er voor zoveel is ingeschreven, dat men met de aanbouw van een schip kan beginnen, blijvende dezelve alsdan verder ter deelneming opengesteld tot de volschrijving van het bepaalde kapitaal van één miljoen vijfmaal honderd duizend guldens. Mochten de inschrijvingen deze som echter te boven gaan, zullen de eerst ingeschrevenen de voorkeur genieten. Art. 13. De van tijd tot tijd stilliggende gelden zullen door middel van beleningen als anderszins, ten voordele van deelhebbers, op intrest worden uitgezet, zijnde echter alle speculaties, zo wel in fondsen als in goederen, uitdrukkelijk verboden. Art. 14. Tot kassiers van de maatschappij worden benoemd de Associatie-Cassa te Amsterdam. Aldaar zullen alle stortingen, betalingen en ontvangsten geschieden, en de effecten en beleningen gedeponeerd worden, ten koste van de maatschappij. Art. 15. Alle betalingen en ontvangsten zullen ten minste door twee directeuren moeten geschieden, en alle stukken, de maatschappij betreffende, door twee hunner moeten worden ondertekend. Bij ziekte of afwezigheid van een of meer directeuren, zullen de overigen, des nodig oordelende, een van de heren commissarissen kunnen verzoeken, de functie van directeur inmiddels waar te nemen, die dit, zowel als hun overige werkzaamheden, gratis zullen doen. Art. 16. Directeuren zullen gehouden zijn de eigendommen van de maatschappij behoorlijk te laten verzekeren, voor zo verre zulks mogelijk is. Art. 17. De af te geven aandelen zullen door ten minste drie van de directeuren getekend moeten worden. Bij elk derzelve zullen twintig kwitanties in blanco worden gevoegd, tegen overgifte van welke, door de houders van het aandeel ondertekend, de uitdeling zal geschieden, zo als die in de couranten zal kenbaar worden gemaakt. Art. 18. Directeuren zullen zich bij voorkeur tot het doen van leverantiën en het aanbouwen van schepen, of hetgeen anders betrekking daartoe heeft, vervoegen bij zodanige deelhebbers van deze maatschappij, die het beroep uitoefenen van datgene hetwelk vereist wordt, zonder echter stellig daaraan gehouden te zijn, waaromtrent hun dus de vrijheid gelaten wordt en zijlieden, zo zij beter en voordeliger terecht kunnen komen, dit mogen doen. Art. 19. Directeuren zijn verplicht als goede huisvaders voor de belangen van de maatschappij met alle mogelijke zorg en ijver te waken zonder echter voor enig evenement, hetzij van hoger macht, of van misdrijf, wandaad, of ontrouw van onderhorigen, hoe ook genaamd, en buiten hun toedoen of medeweten veroorzaakt, aansprakelijk te zijn. Art. 20. Bij elk aandeel zal een exemplaar van deze Statuten gevoegd worden, tot informatie van de houders. Art. 21. Deze reglementen zullen, wanneer directeuren termen hiertoe mochten vinden, op hun voordracht en volgens besluit van de meerderheid van de deelhebbers, of van de zulken, die- bij een deswegens te doene convocatie present zullen zijn, onder approbatie van Z.M. kunnen gealtereerd en geamplieerd worden. (Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 13 mei 1825.) Vergadering van deelhebbers in de Nederlandsche Scheepsreederij, gevestigd te Amsterdam. Den 30 maart 1827 werden gezamenlijke deelhebbers door de heren directeuren van de rederij voor de tweede maal te Amsterdam bijeengeroepen, en uit het te dier vergadering uitgebracht algemeen verslag, zien wij met genoegen, dat heren directeuren niet alleen verklaren, geen tegenspoeden in het afgelopen jaar in hun onderneming ondervonden te hebben, maar in tegendeel zeer tevreden over de uitslag hunner werkzaamheden en gunstige uitzichten voor de toekomst te zijn. Van de zes schepen, die door de rederij volgens het vorige verslag waren aanbesteed geworden, waren er reeds vijf, te weten het fregatschip de HANDELMAATSCHAPPIJ, kapt. P.H. Willers, het brikschip KLARA HENRIETTA, kapt. J.B. Fuchs, en het kofschip NEDERLAND, kapt. T.H. Klein, de fregatten HELENA, kapt. D. Grimm, en SUSANNA, kapt. P.C. de Roth, afgetimmerd, opgetuigd en uitgerust. De drie eerstgenoemde waren reeds allen in zee, de HANDELMAATSCHAPPIJ en de KLARA HENRIETTA naar Batavia, en het kofschip NEDERLAND naar Londen; de HELENA zou eerlang met een vracht naar Batavia en Canton, en vandaar terug naar Amsterdam, en de SUSANNA, alleen naar Batavia en terug vertrekken; alle die schepen waren door de Nederlandsche Handelmaatschappij, die dus kan gezegd worden de rederij krachtdadig in het bereiken van haar doel te ondersteunen, gehuurd en bevracht geworden. Het fregatschip de HENRIETTA KLASINA, kapt. S.K. Sipkes, stond tijdens het verslag nog op de helling, maar zou waarschijnlijk in de maand juni aanstaande te water kunnen gaan; terwijl de bouw van een zevende schip, te weten een kof, genaamd WILLEM ERNST, van het charter van 180 lasten, was aanbesteed op de werf de Zwarte Raaf, onder de directie van de scheepsbouwmeester Knol. Nadat heren directeuren de deelhebberen dit een en ander hadden medegedeeld, gaan zij tot enige financiële opgaven over, betuigende hun leedwezen, dat de sedert het laatste verslag nieuwe inschrijvingen niet aanzienlijker waren geweest, daar deze slechts NLG 50.000 beliepen. Zij vermenen nochtans, dat als de kapitalisten eens van het nut van de rederij door daadzaken overtuigd zullen worden, dat dan aanzienlijke inschrijvingen het reeds bijeengebrachte kapitaal nog merkelijk zullen vermeerderen, en zij voeden de hoop, aangezien de stand van zaken een voordelige uitkomst belooft, dat nog velen door mededeelneming in hunne onderneming hun het doel, dat zij zich voorstellen, zullen willen helpen bereiken, te meer daar zij met gerustheid verklaren, dat de uitkomst ongetwijfeld alles behalve nadelig voor de geldschieters wezen zal. De hoop, die heren directeuren bij het laatste verslag aan deelhebberen gegeven hadden, dat zij zich vleiden, dat de renten van het uitgezette kapitaal meer dan genoegzaam zouden zijn om de dagelijkse uitgaven, zo mede die van de oprichting van de Maatschappij zelve, uitgekeerde courtages, emolumenten aan de boekhouder, benodigde zegels als anderszins te bestrijden, was volkomen bevestigd, daar ruim NLG 2.200 meer aan renten waren ontvangen, dan alle deze uitgaven te samen genomen. Er was bij de directie van de rederij voor premies wegens de aanbouw van drie schepen, reeds werkelijk een som van NLG 28.000 van het gouvernement geïnd, zodat de intrest, welke nu laatstelijk tot en met 31 december ll., tegen 4½ pCt. 's jaars aangezuiverd was, moest beschouwd worden als reeds inderdaad verdiend. Verdere financiële details, die van minder aangelegenheid voor het publiek, dat slechts op resultaten let, kunnen gezegd worden te zijn, worden bij een bijzonder rapport aan belanghebbenden medegedeeld. Eindelijk berichten heren directeuren, dat ook zij, ingevolge het door het verdienstelijk college Zeemans-Hoop te Amsterdam, geopperd denkbeeld, gaarne enige pogingen hebben willen aanwenden tot het aankweken van nationale matrozen en dat zij dien tengevolge op hunne onderscheidene bodems reeds een twintigtal jongens als scheepsleerlingen hadden geplaatst om onder het opzicht van de kapiteins en stuurlieden tot bekwaam zeevolk gevormd te worden. Deze jongelingen hadden zich met toestemming van hun ouders of voogden voor de tijd van drie jaren in dienst van de rederij verbonden, en komen, behalve de eerste uitrusting, geheel ten haren laste. In de eerste opslag schijnt dit een groot bezwaar, doch hetzelve verdwijnt grotendeels, wanneer men in aanmerking neemt, dat deze leerlingen alleen kost en klederen en geen gage genieten, en daarbij gedurig bekwamer worden, zodat zij, althans in de beide laatste jaren, ruim vergoeden en weder inbrengen, wat zij in het eerste jaar gekost hebben. Deze maatregel, zeggen de rapporteurs, niet alleen door ons, maar ook door vele andere reders en rederijen genomen, heeft een algemene bijval gevonden, hetgeen geenszins te verwonderen is, want niet alleen dat daardoor de lust tot de zeevaart opnieuw aangewakkerd wordt, maar tevens worden vele jongelieden, die anders in lediggang en kwaad doen derzelver tijd zouden doorbrengen, nu tot werkzaamheid aangespoord en tot nuttige burgers van de staat opgeleid.* Zie daar dan nu, lezers, de aard, de strekking en de toestand van de Nederlandsche Scheepsreederij, opgericht in 1825 te Amsterdam door enige vaderlandslievende burgers, die van hunne zijde datgene hebben willen doen, dat in hun vermogen was, om de bronnen van voorvaderlijke grootheid en voorspoed en van Neêrlands roem onder de gezegende regering van onze geliefde Koning te doen herleven. Hun voorbeeld is door anderen gevolgd, en hierin is veellicht de reden te vinden, dat een onderneming die zo zichtbaar met de dierbaarste belangen van het vaderland in verband staat, die de goedkeuring en medewerking van de Koning mocht ondervinden, en die door de Vaderlandsche Handelmaatschappij zozeer begunstigd is geworden, niet zovele inschrijvingen heeft mogen ontvangen, als waarop zij aanvankelijk meende te mogen rekenen. Dat de Nederlanders dan van deze gewesten (opm: bedoeld is Nederlands-Indië), die voorzeker even zozeer als hun vaderlandse broeders in de voorspoed en bloei van alle takken van vaderlandse nijverheid hetzelfde belangstellen, zulks door hunne medewerking en deelneming tonen, en alzo een bewijs geven, dat alles wat goed en nuttig is bij hen ijverige voorstanders aantreft. De gelegenheid wordt ons hiertoe aangeboden doordien wij met het verzoek van aan deze inrichting de nodige publiciteit op Java te geven, ook dat ontvangen hebben, van aan allen, die zich genegen mochten tonen om de Nederlandsche Scheepsreederij door hun medewerking te begunstigen, daartoe de gelegenheid aan te wijzen. Zij die zich dan hiertoe mochten opgewekt gevoelen, en die mochten verlangen in een onderneming te delen, die zozeer strekt om ook haar weldadige invloed in deze gewesten te doen gevoelen, kunnen of aan hun gemachtigden in Europa last geven om, hetzij op naam, hetzij aan toonder een zeker gedeelte acties te nemen, dan wel zich vervoegen bij de heer Kruseman, directeur van 's Lands Middelen en Domeinen, aan wie de belangen van de rederij bijzonder zijn aanbevolen, om nadere inlichtingen te bekomen. Wij besluiten dat ons bericht, met de vurige wens, dat ook in deze de hoop van het vaderland niet mag worden teleurgesteld, maar dat de Nederlanders van deze streken het hunne zullen bijdragen, om een tak van nijverheid, die voormaals in het land onzer geboorte tot zulk een aanzienlijke hoogte gestegen was, steeds meer en meer te doen herleven. * Voorwaarden, waarop directeuren van de Nederlandsche Scheepreederij, gevestigd te Amsterdam, leerlingen op de onderscheidene schepen derzelve rederij aannemen. Art. 1. Op elk van de schepen, varende voor rekening van de alhier gevestigde Nederlandsche Scheepsreederij zal een zeker getal jongelingen geplaatst worden, om onder toezicht van de bevelhebbers van die schepen, tot bekwame zeelieden te worden opgeleid. Art. 2. Het getal van die leerlingen zal bepaald worden naar de grootte van het schip, zullende men daarbij tot maatstaf nemen, dat voor elke 150 Nederlandse tonnen, één jongeling zal aangenomen worden. Directeuren behouden zich echter voor, hierin naar de omstandigheden te werk gaan, en dit getal naar goedvinden te vermeerderen of te verminderen. Art. 3. Deze leerlingen zullen moeten zijn: a. Geboren binnen het Rijk der Nederlanden, of deszelfs Koloniën. b. Van een gezond en sterk lichaamsgestel. c. Niet boven de 15 jaren oud. d. Bekwaam in het lezen en schrijven, zomede in de beginselen van de rekenkunde. Art. 4. Gemelde jongelingen zullen zich, onder voorkennis en goedkeuring van hun ouders of voogden, schriftelijk verbinden om gedurende drie achtereenvolgende jaren op een van de schepen van gezegde rederij te dienen en te doen al zodanig scheepswerk als de bevelhebbers hun zullen opleggen en overeenkomstig hun krachten en bekwaamheid is. Ook gedurende hun verblijf aan de wal blijven zij onder toezicht en ter beschikking van de rederij, zullende zij bij het stilliggen of de vertimmering van de schepen mede al zodanig werk verrichten, als hun zal worden aangewezen.Directeuren behouden zich altijd voor om, wanneer zij zulks mochten goedvinden, de leerlingen van het schip, waarop zij zich bevinden, op een ander te doen overgaan. Art. 5. Geen jongelingen zullen worden aangenomen, wanneer zij niet behoorlijk gekleed en uitgerust zijn, nemende de rederij verder voor haar rekening de kosten van onderhoud en kleding, gedurende de tijd dat zij zich verbonden hebben, en in dienst van de rederij zijn. Zij zullen aan de bijzondere zorg en het toezicht van de scheepsbevelhebbers en stuurlieden aanbevolen worden en, hetzij zij zich aan boord hetzij zich aan de wal bevinden, zo zullen zij zoveel mogelijk in de gelegenheid gesteld worden, een werkzaam leven te leiden en zich tevens in zodanige kundigheden te oefenen als hun nodig zijn ten einde gedurig in rang op te klimmen. Art. 6. De directie behoudt aan zich het recht de aangenomen jongelingen uit haar dienst te ontslaan, ook voor het eindigen van de drie bepaalde leerjaren, wanneer het slecht gedrag van de leerlingen of andere redenen ter harer beoordeling haar daartoe mocht verplichten. Art. 7. Wanneer gezegde jongelingen na afloop van de bepaalde drie jaren bekwaam zijn om als lichtmatroos te varen, zullen zij daartoe bij voorkeur op de schepen van de rederij aangenomen worden, in welk geval zij alsdan wederom door anderen vervangen worden. Geen van de leerlingen zal onder het gewoon getal van de manschappen van de equipage begrepen zijn. Art. 8. Er zal door de rederij een register aangelegd worden, waarin de leerlingen niet alleen zullen worden ingeschreven, maar waarin ook volgens het getuigenis hunner superieuren aantekening van hun gehouden gedrag gedurende elke reis zal gehouden worden. Moet dit ten hunnen voordeel zijn, dan zal hun een getuigschrift en klein bewijs van goedkeuring, van wege de directie worden uitgereikt.
|