|
In zijn verslag over 1891 deelt de raad van bestuur van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij het volgende mede: Tengevolge van zijn benoeming tot minister van binnenlandse zaken, legde in de loop van het jaar de heer Mr. J.P.R. Tak van Poortvliet, lid en tevens voorzitter van de raad van bestuur, zijn betrekking neer. Voor onze maatschappij betreuren wij dat heengaan ten zeerste, en node missen wij de ervaren hand, die de paketvaart in het moeilijke tijdperk van haar oprichting en eerste organisatie met zoveel beleid wist te besturen. In zijn plaats werd door ons tot voorzitter van de raad van bestuur benoemd de heer J.T. Cremer. Ter algemene vergadering zal moeten worden voorzien in de vacature, door het aftreden van de heer Tak ontstaan, terwijl voor de periodieke aftreding aan de beurt is jhr. P. Hartsen, die herkiesbaar is. Onze vloot, zegt de raad van bestuur, bestond bij de aanvang van het jaar uit 13 in Nederland aangebouwde stoomschepen, waarvan 12 reeds afgeleverd waren, en één nog in aanbouw was. Buitendien zouden 16 stoomschepen van de Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij worden overgenomen. Door het verbranden van het stoomschip SUMBAWA verviel echter de aankoop van dat schip. De overige 15 stoomschepen kwamen, na 1 januari, geleidelijk in ons bezit. Tengevolge van de brand op de werf van de Maatschappij De Maas te Rotterdam, ondervond de aflevering van het stoomschip SWAERDECROON een belangrijke vertraging, zodat het eerst de 1e juli 1891 te Tandjong Priok uit Europa aankwam, en eerst sedert die tijd aan de vaart kon deelnemen. Op 22 januari 1891 verging bij Boeton het nieuwe stoomschip REYNST, dat door assurantie gedekt was. Het overgenomen stoomschip ATJEH werd naar Europa gedirigeerd en te Londen verkocht. Daarentegen werd van de Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij nog nader aangekocht het stoomschip BAWEAN. Tegen het einde van het jaar, in verband met een door ons met de Ned. Indische regering afgesloten contract voor het vervoer van zout, werd verder onze vloot vermeerderd met het stoomschip GOUVERNEUR-GENERAAL 'S JACOB, dat wij van de Stoomvaart Maatschappij Phoenix overnamen. Op 31 december bestond derhalve onze vloot uit 28 stoomschepen. De in Nederland aangebouwde schepen hebben uitstekend voldaan, en strekken onze vaderlandse nijverheid tot eer. De overgenomen stoomschepen ondergingen merendeels belangrijke voorzieningen, en kunnen thans geacht worden aan hun bestemming te voldoen. Voor enkele van die schepen zijn voorzieningen nog in uitvoering of in voorbereiding. De raad brengt hulde aan de hoofdagent in Ned.-Indië, de heer Op Ten Noort, aan wie het grotendeels te danken is dat alle diensten zonder noemenswaardige stoornis aangevangen en voortgezet konden worden. De overeenkomst met de regering voor de bediening van de paketvaart werd door de maatschappij met de meeste stiptheid nagekomen. Buitendien werd, door het inrichten van vele regelmatige diensten, ook buiten contract, het algemeen verkeer krachtig bevorderd. In 1891 werden door de schepen van de maatschappij afgelegd: 90.296 geogr. mijlen, voor welke subsidie is betaald; 76.177 geogr. mijlen buiten contract: en 21.639 geografische mijlen op extra reizen. Ter vergelijking diene, dat, blijkens het koloniaal verslag van 1891, door de Nederlandsch-Indische Stoomvaart Maatschappij werden afgelegd: In 1889 78.113 geogr. mijlen in verplichte dienst en 39.702 buiten contract: In 1890 83.154 geogr. mijlen in verplichte dienst en 51.317 buiten contract. Het aantal van de extra reizen was in 1891 bijzonder groot en zal vermoedelijk in het volgende jaar belangrijk minder zijn. Dergelijke reizen, zegt de raad van bestuur, zijn somtijds noodzakelijk, maar niet altijd winstgevend; o.a. waren in het begin van het jaar verscheidene extra reizen nodig om de schepen naar de verschillende stations te brengen, en moesten onze grote stoomschepen meermalen naar Singapore worden gezonden, alleen met het doel om aldaar te dokken. Dit laatste zal voortaan niet meer nodig zijn, nu te Tandjong-Priok een reparatiewerf met dok is tot stand gekomen. De regering had in het afgelopen jaar geen behoefte aan bijzondere scheepsruimte voor de overvoer van militaire expedities. Het doorvoerverkeer van en naar Europa, in verbinding met andere stoomvaartondernemingen, was reeds vrij belangrijk. Uit de winst- en verliesrekening blijkt dat het voordelig saldo van de reizen NLG 394.118,86 beloopt, en in staat telt tot de volgende afschrijvingen: op de dienst van de geldlening 1888 NLG 5.000; het nadelig saldo van de interest rekening over 1891; NLG 116.730,90½; op kosten van eerste aanleg enz. NLG 49.637,77½; op de nieuwe stoomschepen van de maatschappij NLG 217.460; op meubilair NLG 4.769,08. Daarna blijft er een saldo van NLG 521,10 voor de nieuwe rekening. De afschrijvingen worden in het verslag als volgt toegelicht: van de post kosten van eerste aanleg enz. is 1/15 afgeschreven, in verband met de duur van het regeringscontract. De afschrijving op de post dienst van de geldlening 1888 geschiedt op dezelfde grondslag als de aflossing van de genoemde lening, zodat ook deze post binnen 15 jaren zal verdwijnen. De afschrijving op de stoomschepen betreft de nieuwe schepen; de overgenomen stoomschepen werden in 1891 achtereenvolgens op verschillende tijdstippen in onze vloot gebracht, en de afschrijving daarvoor zal eerst met de dienst van 1892 aanvangen. De assurantie-reserve-rekening toont de bate aan die in 1891, door het lopen van eigen risico op de stoomschepen van de maatschappij, kan geboekt worden. Deze bate is NLG 48.705,80. De stoomschepen van de maatschappij staan te boek voor NLG 7.172.963,78; de etablissementen in Indië voor NLG 154.891,47. De raad van bestuur besluit als volgt: Al kan het jaar 1891 niet volkomen als maatstaf van een vol jaar van exploitatie dienen, omdat in het begin van dat jaar de schepen nog naar de aanvang-stations moesten worden gebracht, en omdat niet alle stoomschepen dadelijk in dienst zijn gekomen, zo menen wij toch aan de uitkomsten van de exploitatie enige beschouwingen te moeten vastknopen. In vele opzichten stemt een terugblik op dat jaar tot tevredenheid. De bronnen van onze inkomsten, het gouvernements-subsidie, het gouvernementsvervoer en de particuliere vracht- en passagegelden, hebben baten opgeleverd, die, niettegenstaande de concurrentie, waartegen ook onze maatschappij te strijden heeft, niet beneden onze ramingen zijn gebleven en waarvan men verwachten mag, dat zij in de toekomst zullen toenemen, een verwachting, welke zich in het nieuwe dienstjaar aanvankelijk schijnt te verwezenlijken. Daarbij moet men bedenken, dat, in het algemeen, bij het in werking brengen van een nieuwe zaak als deze, de exploitatiekosten het eerste jaar altijd hoog zijn, en dat de niet onaanzienlijke verlaging van de steenkolenprijzen voor de naaste toekomst besparingen in het vooruitzicht stelt. (opm: zie ook JB 050792 voor enkele aanvullingen)
|