1822
RC 160522
Rotterdam, 13 mei. Den 10 zeilden uit de Maas de JONGE JUFVROUW SARA, A. Sluik, naar de Oostzee, en de EMMA, J.J. Buckenhagen, naar Archangel. Den 12 arriveerde de ONDERNEMING, H.F. Klie, van het Nieuwe Diep, en de JONGE DIRK, D.D. Kuidse (opm: smak JONGE DERK, D.D. Kuitse), van Eggersund.
1823
DC 310523
Dordrecht, 30 mei. Aan deze stad zijn gearriveerd de schepen EUROPA, kapt. Peter Niemann, van Rostock, met rogge; de DAGERAAD (opm: smak), kapt. J.A. Smit, van Drobak met hout; MARIANNE HENRIETTE, kapt. G.E. Wickberg, van Stockholm, met teer; de VIER GEBROEDERS, kapt. Claus Suhr, en de NOORDSCHE STAATSRAAD, kapt. O.J. Herlofsen, beide van Bergen, met traan; de GOEDE HOOP (opm: tjalk), kapt. G.J. Hoetjer, van Kiel; DE JONGE DIRK (opm: smak JONGE DERK), kapt. D.D. Kuitse, van Neustadt, beide met raapzaad;
1828
DC 220728
Dordrecht, 21 juli. Aan deze stad is gearriveerd het schip de JONGE DERK, kapt. D.D. Kuitse, van Kiel met tarwe.
1829
PGC 161229
Advertentie. Op donderdag 17 december, des voormiddags te 11 uren, zal te Delfzijl, ten huize van kastelein H.G. Roelfsema, worden verkocht ongeveer 4 lasten door zeewater beschadigd raapzaad en alzo gelost uit het tjalkschip (opm: smak) de JONGE DERK, kapt. D.D. Duitse. (opm. D.D. Kuitse)
1833
PGC 170933
Het schip de JONGE DIRK, kapt. D.D. Kuitse (opm: smak JONGE DERK, kapt. Derk Derks Kuitse [ook wel Koetze]), van Kiel naar Zaandam, is op 3 september tussen Schiermonnikoog en Rottum geheel verongelukt en de equipage, uitgezonderd een man genaamd Hendrik C. Kuitse, welke met de roef op het Westereiland aangespoeld is, verdronken. (opm: de enige overlevende was matroos Hindrik Geerts Koetze, wiens scheepsverklaring op de website van Marhisdata is terug te vinden; behalve de kapitein verdronken diens zoon stuurman Pieter Derks Koetze en kok Engel Engels Timmer)
Bijlage bij acte 146.223.1833.132 – Groninger Archieven.
Verklaring aangaande het vergaan van het smakschip de JONGE DERK, kapt. Derk Derks Koetze, van de Wildervank
________________________________________________________________________
Hindrik Geerts Koetze, wonende aan de Ommelanderwijk, als matroos gevaren hebbende op het smakschip de JONGE DERK, gevoerd wordende door schipper Derk Derks Koetze, verklaart op 28 november 1833 voor Mr. Berend Trip, vrederechter van het gerecht te Veendam, het volgende.
- Dat gemeld smakschip de JONGE DERK op 15e juli 1833 te Kiel in Denemarken (opm: Kiel lag toen in Denemarken) de order had bekomen met een lading garst, gedestineerd naar Zaandam (te varen).
- Dat het schip hecht, dicht en wel gekalfaat was, de masten in goede staat, de luiken met goede persennigen dicht toe geschalkt, en alles naar zeemansgebruik in zodanige staat als vereist wordt om met koopmansgoederen over zee te varen.
- Dat ze de 16e juli daaraanvolgende van Kiel waren vertrokken met een westelijke wind, de 29e juli te Tonningen aangekomen en van daar de 31e juli met een noord-noord-westen wind waren in zee gestoken.
- Dat de 2e augustus de wind noordelijk werd met slecht weder en holle zee.
- Dat, op de 3e augustus des morgens land gezien hebbende, door de hevige storm uit het noord-noord-westen en holle zee niet in staat zijnde minder zeil te kunnen voeren dan het schouwzeil waarvoor ze bijgedraaid lagen, zij zich genoodzaakt zagen zich op God’s genade te laten drijven.
- Dat ze al spoedig het land waren genaderd en eindelijk in de brandingen naar de gronden aan het west eind van het eiland Rottumeroog waren vervallen, zodat de golven onophoudelijk op en over het schip liepen.
- Dat ongeveer des middags ten een ure de stuurman met name Pieter Derks Koetze, zoon van de schipper, en daarna de schipper Derk Derks Koetze, over boord waren geslagen en voor zijn ogen in de golven hun graf hadden gevonden.
- Dat hij zich met de kok, genaamd Ernst Engels Timmer (opm: 16 jaar), zoon van Engel Stevens Timmer en Grietje Ernst Broekema, te Veendam, in het want van de grote mast hadden begeven om zich zo mogelijk voor het wegslagen uit de golven te behouden.
- Dat eindelijk het schip door het zwaar stoten en slagen der golven was gebarsten en zij met de mast in zee waren gevallen, de kok, zo even genoemd, uit zijn armen was weggerukt en voor zijn gezicht in de golven verdween.
- Dat hierna het achterdek van het schip met de roef naar hem toe was komen drijven en hij het geluk had gehad vanaf de mast op de roef te komen, waarmede hij op de 4e augustus des morgens te 5 ure bij Usquert onder de dijk was aangespoeld, zijnde hij, comparant, de enigste van het gehele scheepsvolk, die er zijn leven heeft afgebracht.
Daar hij te Usquert in deze provincie was aangeland, vermeende hij ten gevolge artikel 246 van het Wetboek op de Koophandel deze verklaring te moeten afleggen, en heeft de comparant na voorlezing zijn verklaring in onze handen met ede bevestigd en getekend.