|
Haarlem, 12 juli. Vervolg en slot van de aanspraak van Zijne Excell. de Heer Staadsraad, Gouverneur van Noord-Holland, bij de opening van de vergadering der Staten van Holland, te Haarlem, den 3 juli 1821. Voor Holland toch, is de handel, hetgeen voor de mens het bloed voor het ligchaam is; zonder handel is Holland niets, met de bloei des handels is dit ons gewest alles. Hollands handel is de moeder van de echt Hollandse fabrijken en trafijken. Trouwens, de staat der echt Hollandse fabrijken en trafijken gaat misschien met die des handels zelve hand in hand. Wij zagen het reeds: de suiker-fabrijken gaan een stap voorwaarts, en de handel in suiker neemt toe; de bierbrouwerijen bloeijen meer bij het bloeijen van de graanhandel; de jenever-stokerijen werken onder dezelfde omstandigheden met verdubbelde veerkracht; de prijzen der jenever en der granen zijn echter laag en schadelijk voor de trafijken en handelaren. De scheepsbouw, gelijk wij dit straks zullen zien, kwijnt, en ziet daar alle daarmee verbonden werkplaatsen werkeloos. De Rijnhandel neemt af en de zoutketen lijden; en zo is door enige voorbeelden reeds de stelling bewezen: Hollands handel is de bron van welvaart voor Hollands fabrijken. De vlashandel herstelt zich langzaam; de verzending naar Schotland houdt sedert 1820 met kracht aan, terwijl die naar Engeland bestendig lijdt, door de cultuur van vlas in Ierland, gedurende de continentale oorlog bij de hand genomen. De prijzen van vlas in Holland zijn zo laag dat dit speculatie heeft opgewekt, waardoor vlas naar Denemarken en Noorwegen werd uitgevoerd, terwijl gehekeld vlas werd verscheept naar Portugal, Spanje, Duitsland, Zuid-Frankrijk en Italië. De Groenlandse visserij heeft aanhoudend met teleurstelling te worstelen. Eén bodem, bestendig door Amsterdam uitgerust, is dit jaar gevolgd door een in Wormerveer uitgerust schip. Deze visserij heeft als bron van volksvoorspoed echter sterk ingeboet. Dit heeft commandeur Broertjes op de gedachte gebracht van een nieuwe proeve van uitrusting voor de walvisvangst. De Texelaar Willem Rab heeft dit plan aan de koning voorgelegd en koninklijke goedkeuring verkregen. Op verminderde schaal zal de visserij worden uitgevoerd met een schip van ongeveer 100 lasten, en met de helft der bij de wet bepaalde equipagie, onder genot van de bij K.B. toegekende gelijke premie. Aan de scheepsbouw, als met de bloei van alle takken van handel en industrie nauw verbonden, mag niet worden voorbijgegaan. Hij maakt als het ware een uitzondering op de algemene beginselen, hier boven vastgesteld. De scheepsbouw is in onze dagen niet aan de scheepvaart onmiddellijk verbonden. Terwijl de scheepvaart vermeerdert kan dat niet wel gezegd worden van de scheepsbouw, dus van de constructie van nieuwe bodems op onze werven. De eigenlijke nationale scheepvaart is eerder af dan toegenomen, eendeels omdat het getal der schepen onder nationale vlag varend langzamerhand vermeerdert, en anderdeels omdat, naast zo veel oorzaken die de nationale bouw in de weg staan, de vrachten in 1820 te goedkoop, en de retouren uit West-Indiën te schraal en te onzeker geweest zijn. De grote scheepsbouw in deze provincie kan niet aanmerkelijk toenemen of verbeteren zo lang de vreemde schepen zo goedkoop kunnen worden aangekocht. De scheepsbouw is de laatste jaren in andere landen zodanig toegenomen daar dat van overcapaciteit sprake is. De goede wil van de Amsterdamse handelaren is echter voldoende gebleken uit het door particulieren laten bouwen en uitrusten van een schip voor Java. (opm: mogelijk het door scheepstimmerman Cornelis Ernst Duijts in 1820 gebouwde scheepshol dat in 1821 verder werd afgetimmerd en in juli als het fregat ALIDA HESTER aan de Amsterdamse kooplieden Hackman en Asschenbergh werd opgeleverd) Men hoopt op die werf een tweede schip te bouwen, terwijl ook op een andere werf een schip op stapel staat om bij de eerste aanvrage te worden gereed gemaakt. Maar het valt niet te loochenen dat de in ons land gebouwde schepen duurder zijn dan die uit het buitenland geïmporteerd. (opm: bewerkt en sterk bekort)
|