1950-05-29: |
Tijdens de reis van Harlingen naar Gefle, bij het bevaren van de Svartklubben inloop aan de Zweedse oostkust nabij de Getryggen-ondiepte vastgelopen. Het schip was direct weer vlot. maar maakte water in het ruim. Op eigen kracht is de „Capricornus" naar Öregrund gevaren, alwaar zij voorlopig is gerepareerd.
16-01-1951 Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Dinsdag 16 Januari 1951, no 11. No.77 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het stoten van het motorschip „Capricornus"' nabij de Getryggen-ondiepte aan de oostkust van Zweden. Betrokkene: J. J. Lameijer, kapitein.
Op 29 Mei 1950 is het motorschip „Capricornus", op de reis van Harlingen naar Gefle, bij het bevaren van de Svartklubben inloop aan de Zweedse oostkust nabij de Getryggen-ondiepte vastgelopen. Het schip was direct weer vlot. maar maakte water in het ruim. Op eigen kracht is de „Capricornus" naar Öregrund gevaren, alwaar zij voorlopig is gerepareerd. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit vastlopen. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Capricornus", J. J. Lameijer, wonende te Zwolle. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 November 1950, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein, de bestman en de stuurman van de „Capricornus", zomede van het scheepsdagboek. Daar de kapitein niet ter zitting kon verschijnen, is hij ingevolge de bevoegdheid uit artikel 12 van het Koninklijk besluit van 17 December 1932, S. 621, op 14 November 1950 gehoord door het gewone lid G. J. Barendse. Betrokkene ging er mee accoord, dat ter zitting op 24 November verstek tegen hem werd verleend. De door hem afgelegde verklaringen zijn ter zitting voorgelezen. De gebruikte Zweedse kaart no. 232 was ter tafel. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken : Het motorschip „Capricornus" is een Nederlands schip, toebehorende aan de kapitein J. J. Lameijer, te Zwolle. Het meet 169 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 120 pk Bon & Kahler 6 cylinder 4 tact motor. Na in Hengelo 200 ton zout te hebben geladen, vertrok de „Capricornus" op 23 Mei 1950 van Harlingen met bestemming Gefle. De diepgang was vóór 1,87 meter, achter 1,90 meter. De kapitein had van de Scheepvaartinspectie toestemming deze reis te maken buiten het vaargebied B2, mits de uitwatering 5 cm meer bedroeg dan de minimum- uitwatering volgens het certificaat. De bemanning bestond uit de kapitein, een bestman en een matroos-motordrijver, maar op 26 Mei werden te Brunsbuttel gemonsterd een Duitse stuurman, voorzien van het diploma A.6 (bevoegdheid als kapitein op alle schepen), en een kok. Op 26 Mei voer men door het Kieler kanaal. Vervolgens werd de route genomen door de Kalmar Sund en de Stockholmer scheren. Op 28 Mei kreeg te 22.00 uur de bestman de wacht. Hij had order de kapitein en de stuurman bij Svartklubben te roepen. De kapitein wilde wegens de daaraan verbonden kosten aldaar geen loods nemen, maar zelf door de Öregrund varen. Toen de bestman op wacht kwam, was het stil en heiig. Het zicht werd geschat op 2 mijl. De koers was 328° per kompas. De koersen waren 's middags uitgezet. De vaart was volle kracht 6 ½ mijl. Te 23.45 uur werd op 1 ½ a 2 mijl aan bakboord een rood vuur gepasseerd. Het vuur van Hogkobben werd toen al gezien. Vanaf 23.45 uur werd 325° (k) gestuurd, een koers, welke 100 meter van Svartklubben liep. Te 1.15 uur van 29 Mei werd Hogkobben op 4 a 5 mijl aan bakboord gepasseerd. Hierna is ongeveer een halfuur halve kracht gevaren. Te 1.50 uur werd Svartklubben op 100 meter afstand aan bakboord gepasseerd. De bestman zag toen aan stuurboord enige bakens en een rode lichtboei en vooruit de geleidevuren van Gassten. Even later werden de kapitein en de stuurman gepord, na 3 minuten kwamen ze op de brug. De verklaringen van de kapitein, de bestman en de stuurman omtrent hetgeen hierna gebeurde lopen nogal uiteen. De kapitein heeft verklaard, dat de vaart halve kracht was en dat de geleidelichten van Gassten af en toe zichtbaar waren. Op zijn vraag daarnaar zou de bestman noch de positie, noch de koers hebben gegeven en 5 minuten nadat de kapitein boven was gekomen, liep het schip vast. De stuurman heeft verklaard, dat hij, toen hij op de brug kwam, het licht van Svartklubben aan bakboord achteruit zag en dat vooruit bakens en een lichtboei en de vuren van Gassten waren te zien. De stuurman zette de motor op langzaam en wilde zich daarna in de kaart gaan oriënteren, maar dan stootte het schip. De bestman heeft gezegd, dat hij de stuurman de positie had gegeven. Deze zette de motor op halve kracht en nam verder het commando. De bakens en de rode ton zijn aan stuurboord gepasseerd en daarna de geleidevuren van Gassten eveneens aan stuurboord. Vlak daarna stootte het schip. Geen der drie officieren weet de tijd van stoten. Het schip was na het stoten direct weer vlot, de motor was gestopt en het ruim werd gepeild. Dit bleek water te maken, maar pompende met motor- en handpomp werd Öregrund bereikt te 3.30 uur. De lading werd verwerkt en op 30 Mei werd een onderzoek ingesteld. Het bleek, dat een plaat was gescheurd. Door middel van een cementbekisting werd de lekkage voorlopig voorzien. De kapitein heeft nog gezegd, dat de zeilaanwijzingen niet werden geraadpleegd. Bij zijn verhoor op 14 November 1950 verklaarde de kapitein, dat hij te laat is geroepen; hij had vóór het passeren van Svartklubben op de brug willen zijn. Toen hij boven kwam, zag hij dit vuur achteruit; door het slechte zicht zag hij weinig van de lichten vooruit. Hij zette de motor op langzaam en wilde zich oriënteren, maar toen hij naar de kaart ging, stootte het schip. Direct was men weer vlot; toen werd bevonden, dat het ruim een weinig water maakte, besloot betrokkene naar Öregrund te gaan. Na het stoten zijn Getryggen en de lichten van Gassten gepasseerd. In Öregrund zijn twee lekke nagels voorlopig gerepareerd; de bodem had ook enige deuken. Betrokkene had weinig vertrouwen in de nautische kennis van zijn bestman. Betrokkene geeft toe, dat het journaal zeer slecht wordt bijgehouden; hij meende, dat de manier, waarop hij dat deed, voldoende was. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan. dat de kapitein zich 28 Mei te 22.00 uur ter ruste begaf na de bestman order te hebben gegeven hem bij Svartklubben te roepen. De gediplomeerde Duitse stuurman is tot middernacht boven gebleven en wilde ook bij Svartklubben worden geroepen. De kapitein wilde met de stuurman bij Svartklubben zelf gaan navigeren en zijn schip zonder loods naar binnen brengen. Wegens de kosten wilde de kapitein geen loods nemen en liet zo de noodzakelijke voorzichtigheid achterwege. De Zeemansgids voor de Kleine vaart zegt, dat dit vaarwater door plaatselijk bekenden bij nacht en slecht weer kan worden gebruikt. De Engelse Zeemansgids zegt sterker, dat dit vaarwater uitsluitend gebruikt mag worden door zeevarenden met plaatselijke bekendheid. Zeer waarschijnlijk heeft kapitein Lameijer niet de geëiste plaatselijke bekendheid en wilde hij dus uitgaven besparen ten koste van de veiligheid. De bestman riep de kapitein en de stuurman te laat en nu kwamen de gevolgen dezer zuinigheid naar voren. Vóórdat betrokkene zich behoorlijk kon oriënteren, stootte het schip, waardoor belangrijke bodemschade ontstond. De inspecteur wijt het stoten ten eerste aan het niet nemen van een loods, ten tweede aan het niet tijdig wekken van de kapitein en de gediplomeerde stuurman door de ongediplomeerde bestman, die met de „Capricornus" een moeilijk vaarwater binnenvoer. De bestman was niet berekend voor zijn taak; dit blijkt ook uit zijn verklaring, dat de Getryggenbank en de geleidelichten van Gassten reeds waren gepasseerd, toen de „Capricornus" stootte. Hiertegenover staan de volgens de inspecteur meer waardevolle verklaringen van de kapitein en de stuurman, dat de „Capricornus" stootte vóórdat de Getryggenboei was voorbijgevaren. Hieruit blijkt het gebrek aan navigatorische kennis van de bestman Sinke. Te Öregrund is de beschadigde bodem voorlopig gerepareerd, blijkbaar niet afdoende, daar later met eigen middelen cement bij moest worden gestort. Het was een ernstige fout van de kapitein, dat hij naliet de door de Zweedse werf uitgevoerde reparatie door een expert van zijn klassebureau Veritas te laten goedkeuren en dat hij geen voorlopig Certificaat van Zeewaardigheid vroeg. De kapitein wordt reeds wegens het stoten als betrokkene gehoord, anders zou de inspecteurgeneraal wegens genoemde nalatigheden een klacht tegen de kapitein hebben ingebracht. De genoemde tekortkomingen moeten worden gecorrigeerd. In verband met de hoge leeftijd van de kapitein en het feit, dat hij eigenaar is van de „Capricornus", stelt de inspecteur de Raad voor, clement te zijn en kapitein J. J. Lameijer te straffen door het uitspreken van een berisping en er in de uitspraak op te wijzen, dat het journaal op de „Capricornus" op zeer onvoldoende wijze wordt bijgehouden. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: De Raad neemt in overeenstemming met de verklaringen van betrokkene en de stuurman aan, dat het motorschip „Capricornus" heeft gestoten, vóórdat het de bakens en de lichtboei van de Getryggen-ondiepte gepasseerd was. Betrokkene heeft gemeend, dat hij zijn schip voorbij Svartklubben wel veilig zonder loods naar Öregrund kon binnenbrengen, maar daarin heeft hij gefaald. Hij had zich van een loods moeten bedienen, zoals de wet hem voorschrijft overal waar de gewoonte of de voorzichtigheid dat gebiedt en zoals wordt aangegeven in de Zeemansgidsen, die daarvan alleen ontslaan, wanneer men plaatselijke bekendheid bezit; van deze bekendheid is noch bij betrokkene, noch bij zijn stuurman gebleken. Op deze wijze heeft betrokkene een groot risico genomen. Weliswaar werd hij niet tijdig vóór Svartklubben gewekt, maar dit neemt niet weg, dat, indien hij een loods genomen had, het ongeval niet zou zijn gebeurd. De Raad wil hieraan toevoegen, dat hij het afkeurt, dat niet na de reparatie in Zweden een expert van het Classificatiebureau ter goedkeuring der reparatie is geraadpleegd en dat het journaal zeer onvoldoende is bijgehouden. Rekening houdende met dè persoon van betrokkene, straft de Raad kapitein Jan J. Lameijer, geboren 11 December 1876, wonende te Zwolle, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer en G. J. Barendse, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 29 December 1950. (Giet.) J. Offerhaus; A. Boosman. |