|
Verklaring, afgelegd door Arij Borstlap Lzn, Willem Hagers, Dirk Kruyne, binnenloodsen, Maarten Droog, Pieter den Herder, Hendrik de Wit, Klaas Termijn, Pieter Hordijk, Leendert Lingen, Arij van der Reijden, Leendert Borstlap en Jacob Borstlap, varensgezellen, allen wonende te Brielle, voor Anthony Hendrik van Kruyne, opperstrandvonder over het eiland Voorne, correspondent der Zuidhollandsche Maatschappij tot Redding van Schipbreukelingen, wonende te Brielle, betrekkelijk het redden op de 10e augustus1850 van vier manschappen en twee kinderen van een op de negende augustus op de buitenpunt van de Hoek van Holland gebleven kofschip (opm: EGBERDINA SCHURINGA), welke verklaring luidt als volgt: Op vrijdag de 9e augustus 1850, des namiddags ten half drie ure, ontdekte men van de kijkpaal te Brielle een kof, zittende op de buitenpunt van de Hoek van Holland, tonende van de voortop een Nederlandse vlag en van de bezaanmast een vlag in sjouw. Het schip onder water zittende, vermeende men door de kijkers mensen in het want te bespeuren. Wetende, dat er een reddingsboot te Terheyden geplaatst was, was men in de zekere veronderstelling, dat deze, vermits het vaartuig aldaar in de nabijheid zat, de mensen zoude redden, waarvan men echter die gehele dag geen gewag heeft gezien. Uit dien hoofde werden er die dag van Brielle geen pogingen tot redding in het werk gesteld, doch besloot men de volgende morgen met het aanbreken van de dag de redding te beproeven, waarop dan ook des morgens ten drie ure Maarten Droog met zijn ijssloep, bemand door Pieter den Herder, Leendert Lingen, Klaas Termijn, Arij van der Reyden, Jacob Borstlap en Hendrik de Wit zich naar buiten begaf, met hooggaande zee over de vlakte van de Maas gingen en omstreeks ten 7 ure aan de Hoek van Holland kwamen, alwaar zij een opzichter van de standvonderij vonden. In de verte een sloep op het strand ziende liggen, vernamen zij, dat deze van het gestrande vaartuig was, waarop zij besloten die sloep over het strand te werken, ten einde daarmede de schipbreukelingen te redden, waarin zij werden bijgestaan door D. van Gent, koopvaardij- kapitein en de heer K. Dorsman, beiden van Maassluis, die zich aldaar bevonden, vermits zij hun ijssloep, die aan de binnenzijde van de hoek – het Sluissche Gat – lag, door zijn zwaarte niet over het strand konden halen en uit hoofde der hoge zee, met dezelve niet buitengaats om de hoek naar het schip konden komen. Inmiddels was die morgen, zodra het getij voor een zeilvaartuig zulks toeliet, Arij Borstlap Lzn met zijn boeierboot, bemand door Willem Hagers, Dirk Kruyne, Pieter Hordijk en Leendert Borstlap, ter redding mede naar buiten gegaan en, vermits zij begrepen met dat vaartuig het schip niet te kunnen bereiken, hadden zij in hetzelve een vlet gezet ten einde deze over het strand van de Hoek van Holland te dragen en daarmede de schipbreukelingen af te halen. Omstreeks acht uren aan het strand komende, sleepten zij de vlet naar de hoogte van het schip, doch ziende, dat Maarten Droog en zijn manschappen bezig waren met meergemelde boot, besloten zij hun vlet te laten staan en de redding met de boot, vermits deze iets groter was, onderling te beproeven. De gemelde boot tegenover het schip gebracht hebbende, hetwelk ruim 200 vademen (opm: à 6 voet) van de wal geheel onder water zat, zijnde alleen de masten boven, begaven zich in dezelve Arij Borstlap Lzn, Willem Hagers, Dirk Kruyne en Hendrik de Wit, wien het gelukte door inspanning van grote krachten, niettegenstaande de hevige branding en hooggaande zee, het vaartuig te bereiken, waar zij de equipage in het groot want vonden zitten. Zij lagen aan bakboordzijde van het vaartuig aan en hadden het geluk de kapitein, de stuurman en een kind van de kapitein van omstreeks 7 jaren te redden, kunnende zij de andere manschappen, uit hoofde het gevaarvolle der branding met dusdanige boot niet te gelijk mede nemen en welke personen zij behouden aan strand brachten. Daarop begaven zich Maarten Droog, Klaas Termijn, Pieter Hordijk, Leendert Lingen, benevens Dirk van Gent met opgemelde boot weder naar het wrak en gelukte het deze met gelijke inspanning en volharding de overige personen te redden, zijnde twee matrozen benevens een klein kindje, vernemende zij van de kapitein, dat zijn vrouw en een kind de vorige dag waren omgekomen. De geredden, in zodanige staat van afmatting zijnde, dat zij dadelijke hulp en bijstand behoefden, besloten zij in overleg met de opzichter der strandvonderij Zelenberg hen met de reddingsboot, welke in die tussentijd van Terheijden was gekomen en nog op de wagen stond, naar de naastbij gelegen plaats te transporteren, waarop zij met hun vaartuigen naar Brielle zijn teruggekeerd en aldaar des voormiddags ten 11 uren weder zijn aangekomen. Brielle, 10 augustus1850 (volgen de ondertekeningen) Voor afschrift A.H. van Kruynen.
|