|
Rotterdam, 17 januari. Door directeuren van de Zuid-Hollandsche Maatschappij tot Redding der Schipbreukelingen van deze stad, zijn in het jaar 1859 de volgende beloningen toegekend en aan de belanghebbende uitgereikt geworden: Een gouden medaille aan kapt. James Smith, voerende het Engelse driemastschip NORTHUMBRIAN, voor de redding van de equipage van het Nederlandse barkschip OLIVIER VAN NOORD, kapt. J.F. Timmermans, op de reis van Australië naar Java de 7e juni 1858 op het Kenn's rif gestrand en verbrijzeld. (opm: zie o.a. JB 140758) Een zilveren medaille aan Robert Spence en aan James Balfour, stuurlieden aan boord van de NORTHUMBRIAN, die de sloepen waarmee de equipage van de OLIVIER VAN NOORD van het wrak werd afgehaald, bestuurden; en een gratificatie voor de overige bemanning van die sloepen. Een gouden medaille aan kapt. F. Dejeau, voerende het Franse driemastschip PERVU, voor de redding van de equipage van het Nederlandse schoonerschip ADOLF EN MARTINUS, kapt. F. W. Ridder, op de reis van de kust van Afrika naar Rotterdam, de 2e juli 1858 in de Zuid-Atlantische Oceaan in zinkende staat verlaten (opm: zie NRC 140858). Een grote zilveren medaille aan kapt. F.W. Nielsen, voerende het Deense schip MARGARETHA, en een zilveren medaille aan de bij hem aan boord zijnde matroos W. Ezau, voor de redding van de equipage van het Nederlandse kofschip MARGARETHA HENDRIKA, kapt. H.T. de Jong, op de 3e oktober 1858 in het Kattegat totaal verongelukt (opm: zie NRC 161058). Een gouden medaille aan kapitein S.F. van der Hoef, voerende het Nederlandse barkschip SOPHIA ELISABETH, van Amsterdam, voor de redding van de equipage van het Engelse barkschip JEANNIE JOHNSON, kapt. J.W. Johnson, van Canada naar Hull bestemd. Op zijn reis van Amsterdam naar New York ontmoette kapt. Van der Hoef, op de 31e oktober 1858, genoemd barkschip dat tot aan het dek gezonken, op zijn houtlading ronddreef, terwijl de equipage zich gedurende acht dagen in de mars had gered en opgehouden; aan boord van de SOPHIA ELIZABETH overgevoerd, werden zij door kapt. Van der Hoef verpleegd en behouden te New York aangebracht. (opm: zie NRC 040659) Een grote zilveren medaille aan T. Vroom, 1e stuurman en een grote bronzen medaille en gratificatie aan P. Visser, zeilmaker aan boord van de SOPHIA ELIZABETH, die de equipage van de JEANNIE JOHNSON, tezamen 15 personen, in drie tochten met de jol van het wrak afhaalden en op hun schip overvoerden. Een grote zilveren medaille aan schipper G.G. Molenaar, een zilveren medaille aan de zeeloods K. Ree, aan de loods-kwekelingen J.E. Koop en J.J. Klijn en aan de matroos W.G. Molenaar, allen van de loodsboot van Terschelling no. 1, voor de redding van de equipage van het Engelse barkschip ELDORADO, kapt. S. Harfield, op de reis van Caldera naar Hamburg, op de 6e maart 1859 bij Terschelling gestrand; en een gratificatie voor de overige bemanning van de loodsboot. (opm: zie NRC 080359) Een grote gouden medaille aan kapt. W.G.D. Kreutzfeldt, voerende het Hamburger brikschip LAGUNA, voor zijn van 27 tot 29 maart 1859 verleende assistentie aan en redding van de passagiers en equipage van het Nederlandse schip EUROPA, kapt. J.G. Tromp, op terugreis van Java naar Rotterdam in de Atlantische Oceaan gezonken (opm: zie NRC 130459). Deze equipage en passagiers, tezamen 40 personen, zijn door kapt. Kreutzfeldt met opoffering van een gedeelte van zijn lading, aan boord genomen en de 12e april 1859 behouden te Hamburg aan wal gezet. Een zilveren medaille aan kapt. M. Kwakkelsteijn, voerende het Nederlandse hoekerschip DE JONGE WOUTER, van Vlaardingen, voor de redding van de equipage van het Engelse brikschip FLIRT, kapt. G. Jackson, van Newcastle naar Oporto bestemd en op die reis gezonken. Op de 13e april 1859 werd deze equipage, die haar schip met de boot verlaten had, door kapt. Kwakkelsteijn ontmoet, opgenomen en na 10 dagen behouden te Lissabon aangebracht. Een zilveren medaille aan L.C. Biesta, kapitein; een bronzen medaille aan J. Goverde, bootsman en aan L. van der Sluijs en A. den Boer, matrozen, allen van het Nederlandse stoomschip TELEGRAAF NO. IV, voor de redding van de equipage van het Nederlandse tjalkschip VROUW JOHANNA, schipper Zijlemans, op de 15e april 1859. Een gouden medaille aan A. van der Schee, loodschipper; een grote zilveren medaille aan J. den Hartog, matroos, aan M. Welman en A. van der Ham, zeeloodsen, en aan S. Hijftijger, loods-kwekeling; een zilveren medaille aan A. Hoogvliet en J. Millart, zeeloodsen en aan J. Lindt, tezamen uitmakende de equipage van de Loodsboot No.1, van Goedereede en Maas, voor de redding op 1 september 1859 van de equipage van het op de droge ribben gestrande Engelse brikschip REBECCA EN ELISABETH, kapt. Dawson, van Newcastle naar Rotterdam bestemd. (opm: zie NRC 020959) Een gratificatie aan P. Weltevreden c.s., te Brielle, die met zijn ijssloep met 6 personen bemand, de equipage van het Engelse brikschip LILYDALE, in de middag van 26 oktober 1859 bij de Hoek van Holland gestrand, in de vroege morgen van 27 oktober redde en behouden te Brielle aan wal zette. (opm: zie o.a. NRC 281059) Nog werd een gouden medaille toegekend aan kapt. P.H. Haack, voerende het Hamburgse schip MAIN, die op zijn reis van Hamburg naar New York, de 19e november 1856 kapt. K.A. de Groot en twee van zijn manschappen, van het mastenloos in de Noordzee ronddrijvende Nederlandse schoenerschip ENGELINA JACOBA redde en op de 31e december 1856 te New York aanbracht (opm: zie NRC 210157). De overige equipage was reeds 7 dagen vroeger door kapt. S. Halfweg, voerende het Nederlandse stoomschip HOLLANDER, gered en te Kopenhagen aangebracht (opm: zie NRC 191156). Deze beloning is eerst in dit jaar uitgereikt, doordat kapt. K.A. de Groot eerst in december 1858 directeuren met de omstandigheden van de redding bekend maakte. De reddingboten en verdere reddingstoestellen van de maatschappij te Ter Heijde, aan de Hoek van Holland, Brielle enz. alsmede de voortdurend in dienst zijnde reddingkotter WILLEM VAN HOUTEN en SCHOKKER NO. 2, te Zierikzee gestationeerd, zijn voortdurend in de beste toestand en blijven aan hun bestemming beantwoorden en goede diensten bewijzen. Uit het onder de administratie van directeuren van deze maatschappij staande fonds van wijlen mejuffrouw I.M. de Raath, werden in het jaar 1859 wederom 76 weduwen en 154 kinderen van noodlottig omgekomen zeelieden ondersteund, waartoe een som van NLG 2.880 vereist werd. Sedert het jaar 1838, toen dit fonds gevestigd is, zijn omtrent 500 weduwen met ruim 900 kinderen daaruit ondersteund en voor armoede behoed geworden; de hoogst aanzienlijke som van ca NLG 46.000 is daartoe besteed geworden. De aanvragen om onderhoud vermeerderen echter met het steeds toenemende getal schipbreuken en vermiste schepen en het wordt voortdurend moeilijker in de vele daardoor ontstane behoeften te voorzien. Directeuren menen het hun plicht te zijn om in het belang van de nagelaten betrekkingen van een groot aantal in de uitoefening van hun even moeilijk als gevaarvol beroep, omgekomen zeelieden, de aandacht van weldenkenden en weldoenden op dit fonds te vestigen. Slechts éénmaal toch werd een bijdrage bij testamentaire beschikking, aan hetzelve vermaakt.
|