|
Amsterdam, 6 april. Kapt. Gnodde, gevoerd hebbende het bij Petit Trou verongelukte Nederlands schip ANNA CECILIA, meldt bij brief St. Domingo dd. 15 februari aangaande die schipbreuk nog de volgende bijzonderheden. Nadat het schip 14 januari op ongeveer 19 Duitse mijlen van St. Domingo was gestrand en wij zwemmende aan wal waren gekomen, hadden wij een tent opgeslagen, ten einde overdag tegen de brandende zon en 's nachts tegen de zware regens beschermd te zijn; de inboorlingen kwamen 's nachts gewapend om ons van de weinige goederen die wij geborgen hadden nog te beroven, en waren wij genoodzaakt ons van een paar goede revolvers, die wij gelukkig gered hadden, te bedienen. Een brief naar de consul te St. Domingo gezonden om hulp te vragen bleef 11 dagen onderweg, zodat dan ook eerst op de 31ste januari de schoener PENSACOLA kwam opdagen om ons af te halen. De volgende dag scheepten wij ons in en zetten zeil naar hier; maar tot op één mijl afstand van de plaats waar de ANNA CECILIA gebleven was genaderd zijnde, strandde de schoener en mag het als een wonder beschouwd worden, dat niemand onzer daarbij het leven verloor. Thans was het uitzicht op redding al zeer gering en slechts aan de goede gezindheid van enige houthakkers die mij een paard afstonden, waarmede ik door bos en struik enige op 12 Engelse mijlen gelegene woningen bereikte, had ik het te danken dat ik een boot bekwam, waarmede wij (12 in getal) 5 februari vertrokken en na 6 etmalen 18 à 20 Duitse mijlen, bijna zonder voedsel en drinken, tegen wind en stroom opgewerkt te hebben, eindelijk St. Domingo bereikten.
|