|
Veendam, 9 februari. Een der abonnées van de Veendammer Courant te Rio Grande schrijft aan dat blad van daar, d.d. 14 februari j.l., omtrent de toestand van de baar het volgende: Met de baar is het wel zo goed als het geweest is; de schepen met 10 voet diepgang hebben weinig oponthoud; ook de schepen, die hier binnen laden, insgelijks; kapt. Slinger, Havenga en Oldenburger, wiens schepen alle drie 12½ palm diepgang hebben, zijn maar twee dagen aan de baar geweest, toen waren ze goed en wel in zee. Thans zijn er geen schepen voor en ook geen om uit te gaan. De TASMANIA, kapt. Schut, ligt klaar met 13½ palm. Ook deze zal er wel gauw uitkomen; de vrachten staan nog laag, want men is hier nog niet druk aan het slachten. Kapt. Kolk, van de JEANNETTE, is bevracht naar Rio Janeiro en Bahia voor 2.300 milreis.; kapt. Pot, van de EGINE, Koerts, van de ALIDA MAGRETHA, kapt. De Jonge, van de SAC À FARINE, zijn alle bevracht van hier om spoorijzer te halen van Montevideo naar Pelotes. Kapt. Franken, van de UNIE, is bevracht van Porto Allegre naar de westkust met een lading droog vlees; kapt. Boekhoud, van de GOORECHT EN OLDAMBT, met droge vellen naar Amerika. Het is hier tegenwoordig zeer warm maar toch gezond. Er is nu een grote boei gelegd met een klok (opm: bel), ongeveer 1,5 mijl van de baar, waar de schepen rond om toe gaan en ook zeer goed dicht bij ankeren. Dan liggen ze op een zeer goede plaats om binnen te komen. Op de Zuidbaar is nog altijd weinig water; de schepen moeten alle de Noordoost-baar passeren, die veel langer dan de Zuidbaar is. Naar men hier zegt heeft het gouvernement twee baggermachines laten maken, die hier op de baar kunnen werken.
|