|
Rotterdam, 14 november. Een paar dagen geleden vestigden wij de aandacht op enige zinsneden, voorkomende in een brief van de Parijse correspondent der Indépendance Belge aan zijn blad, waarin gezegd wordt dat het beslag op de DOELWIJK in strijd was met de stelligste beginselen van volkenrecht. Het is zeer wel mogelijk, zo tekenden wij hierbij aan, dat het beslag door Italië ten onrechte is gelegd; verwijzende naar het vroeger door ons aan de zaak gewijde hoofdartikel, noemden wij echter de bewering, dat het beslag in strijd zou zijn met de stelligste beginselen van volkenrecht, wat heel kras. Daarna eindigden wij als volgt: ‘Van al wat er in de pers over het geval met de DOELWIJK te doen geweest is, schijnt de correspondent maar oppervlakkig kennis genomen te hebben. Zo zegt hij ondermeer, dat de Italiaanse regering drie weken vóór de inbeslagneming een proclamatie had uitgevaardigd, waarin het ophouden van de oorlog werd aangekondigd. Dit is beslist onjuist: als er een dergelijke proclamatie werd uitgevaardigd, heeft zij niets anders kunnen bevatten dan het bericht van de staking der vijandelijkheden.’ De Scheepvaart, in haar nummer van heden de boven herhaalde woorden overnemende en de laatste zin spatiërende, verklaart kort en krachtig: ‘Hierin nu dwaalt N.R.C.’ En ten bewijze laat het de tekst van wat het een proclamatie noemt volgen, zoals die voorkomt in de Italiaanse Staatscourant van 19 juni 1896. Wij nemen de Nederlandse tekst, die de Scheepvaart naast de Italiaanse geeft, over; hij luidt: Humbertus I, bij de gratie Gods en de wil van het volk: Koning van Italië, Gezien de enige tekst van de wetten op de burgelijke en militaire pensioenen goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 4 februari 1895 N. 70, Gezien de wetten van 13 november 1853 N. 1625, - 29 januari1854 N. 1656 en 4 april 1855 N. 725, betreffende de bevordering bij het leger, Gezien ons besluit van 18 februari 1894 op de regeling van burgelijke en militaire diensten in de Kolonie Eritrea, Gezien onze besluiten van 26 januari en 15 maart 1896, volgens welke Eritrea, het daarvan afhankelijk zijnde grondgebied en de militairen, die zich aldaar bevinden, beschouwd worden als in staat van oorlog, gehoord de ministerraad, Op voorstel van de minister-president en minister van binnenlandse zaken en van de ministers van oorlog, van marine, van buitenlandse zaken en van justitie, Hebben bepaald en bepalen, Enig Artikel. Eritrea, het daarvan afhankelijke grondgebied en de militairen die zich aldaar bevinden, houden op te worden beschouwd in staat van oorlog, op de dag (datum) van het tegenwoordig besluit. Bevelende wij dat het tegenwoordig besluit, voorzien van het zegel van de Staat, worde opgenomen in de officiële verzameling van wetten en besluiten van het Koninkrijk Italië, gelastende aan ieder, wien het aangaat hetzelve in acht te nemen en te doen in acht nemen. Gegeven te Rome, op 18 juni 1896. Humbertus. Rudini. Ricotti. B. Brin. Caetani. G. Costa. Wij noemden het bericht dat de Italiaanse regering een proclamatie had uitgevaardigd, waarin het ophouden van de oorlog werd aangekondigd, beslist onjuist. En wij aarzelen geen ogenblik na de openbaarmaking van de Scheepvaart deze verklaring te herhalen. Het genoemde blad is namelijk het slachtoffer geworden van een vergissing en wat het, met sommige Franse bladen, een proclamatie van het ophouden van de oorlog noemt, is niets anders dan een koninklijk besluit, verklarende dat de kolonie Eritrea ophoudt te worden beschouwd als te zijn in staat van oorlog. Het blad verwart dus twee zaken, die slechts in indirect verband staan tot elkander; gelijk wij nader zullen aantonen. Oorlog in volkenrechtelijke betekenis, en dus oorlogstoestand, ontstaat door een oorlogsverklaring of door een oorlogsdaad. Dat zulke oorlogsdaden tussen Italië en Abessynië zijn gepleegd, behoeft wel niet nader aangetoond te worden na de reeks van bloedige gevechten, welke op de verpletterende nederlaag van de Italianen bij Adoea de 1e maart van dit jaar is uitgelopen. Met het begin van de oorlog treedt het ongecodificeerde oorlogsrecht, waartoe ook het zogenaamde droit de prise (opm: recht van prijsnemen, c.q. in beslag nemen) behoort, in werking. Het houdt op met het einde van de oorlog: door een vredesverdrag, door een wapenstilstand (welke al naar de bepalingen ervan luiden, geheel of gedeeltelijk werkt) of feitelijk, d.w.z. gelijk Bluntschli het uitdrukt, hierdoor: “dat de vijandelijkheden niet voortgezet worden en het vreedzame verkeer weder begint.” Geen van deze gevallen doet zich hier voor: vredesverdrag noch wapenstilstand is gesloten, en dat de oorlog feitelijk niet heeft opgehouden, bewijzen de verklaringen van het Italiaanse ministerie omtrent het al of niet sluiten van vrede onder bepaalde voorwaarden; bewijzen de schermutselingen, waarvan sedert 1 maart nu en dan bericht is; bewijzen eindelijk de meer dan duizend gevangenen, die zich nog in handen van de Negus bevinden. Maar de ‘proclamatie’ dan, de zogenaamde proclamatie van het ophouden van de oorlog, aan welke, vreemd genoeg, door de Europese pers bij haar verschijning zo weinig aandacht werd gewijd dat zij, terwijl de ogen van geheel Europa op het beloop van de strijd tussen Italië en Abessynië waren gericht, nauwelijks met een woord in de grote bladen werd genoemd of door telegrafische agentschappen overgeseind ? Die ‘proclamatie’ – wij zeiden het reeds – was een koninklijk besluit, dat een zekere rechtstoestand, waarin de kolonie krachtens vroegere besluiten verkeerde, ophief. Aan het uitvoerend gezag in de moderne staten komt de bevoegdheid tot elk gedeelte van het grondgebied des rijks in staat van oorlog of in staat van beleg te verklaren (men vergelijke artikel 187 onzer grondwet, die dit recht behoudens regeling bij de wet aan de Koning verleent). Zulk een verklaring heeft zekere rechtsgevolgen, die zich natuurlijk uitsluitend tot het gebied, hetwelk zij betreft, en tot de zich daarop bevindende personen beperken; zij brengt b.v. mede ondergeschiktheid van het civiele aan het militaire bestuur, verhoging van traktement voor officieren en van soldij, andere aanspraken op pensioen en bevordering enz. Het spreekt vanzelf dat deze verandering in de bestaande rechtsorde slechts zolang gehandhaafd blijft als daartoe volstrekte noodzakelijkheid bestaat, gelijk zij eerst wordt uitgesproken, niet bij het begin van de oorlog, maar als de bestaande oorlog of oorlogsgevaar het noodzakelijk maakt. De Italiaanse ‘proclamatie’ – een enkele blik op de aanhef, waarin van pensioenen, bevordering enz. gesproken wordt, is voldoende om het te bemerken – is dus eenvoudig een koninklijk besluit tot herroeping der vroegere besluiten, waarbij Eritrea en zij die zich op het grondgebied daarvan bevonden, onderworpen werden aan de bijzondere rechtsgevolgen ener verklaring in staat van oorlog. Een voorbeeld moge dit duidelijk maken. Stel dat ons land in oorlog geraakt met Engeland en de hoogste autoriteit in onze koloniën de noorwestkust van Java verklaart in staat van oorlog. Na enige tijd blijkt echter hiertoe geen noodzakelijkheid meer te bestaan en de verklaring wordt, hoewel de oorlog in volle gang blijft, ingetrokken. Er wordt na die intrekking door een derde een schip met wapens naar Batavia gezonden en de Engelse regering, met de onze in oorlog, brengt het op en verklaart het goede prijs. Zou er iemand zo onnozel zijn zich hiertegen te willen verzetten met de bewering dat Batavia, de plaats van bestemming, immers niet meer ‘in staat van oorlog’ verkeerde, of dat er aan de oorlog een eind was gekomen door de intrekking van het besluit waardoor die stad in staat van oorlog was verklaard ? Dit zou gelijk staan met te zeggen dat het uitvoerende gezag van enig land het in zijn macht heeft, door het uitvaardigen en intrekken van dergelijke verklaringen beurtelings oorlog en vrede te maken, gelijk het dat goedvindt. Menelik (opm: keizer Menelik II) die, gelijk onze Romeinse correspondent vroeger schreef, uitstekend de pers weet te inspireren, heeft, zelf onwetend of op de onwetendheid van anderen speculerend, de maatregel van het uitvoerend Italiaanse gezag willen doen doorgaan voor een daad van volkenrechtelijke betekenis. Enige Franse bladen, de Figaro o.a. en de genoemde correspondent der Indépendance, hebben zich willens of onwillens tot zijn tolken gemaakt en men kan het de Scheepvaart niet kwalijk nemen dat ook zij erin gelopen is. Zij had slechts zo voorzichtig moeten zijn ons niet van dwaling te betichten op grond van argumenten, die haar onwetendheid verraden. Nadat eergisteren de termijn was afgelopen binnen welke belanghebbenden bij de DOELWIJK gelegenheid hadden, stukken over te leggen, heeft het Tribunal des Prises te Rome zijn eerste zitting gehouden. De documenten werden onderzocht en in orde bevonden. Het gerechtshof stelde vervolgens een termijn van 20 dagen vast, na de kennisgeving aan partijen, waarin deze van de akten kennis kunnen nemen en definitieve conclusiën indienen. Na deze termijn neemt het gerechtshof zijn beslissing.
|