1945-10-29: |
31-12-1946. Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag 31 December 1946. no.255. No.34. Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake: a. het aan den grond loopen bij Laaland; b. het stooten op een wrak bij Kiel door het motorschip „Fiducia". Op 29 October 1945 is het motorschip „Fiducia" aan den grond geloopen bij Laaland en op 30 October 1945 heeft het gestooten op een wrak in de nabijheid van Kiel. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteur-generael voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze ongevallen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 11 October 1946 in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, zoomede van het scheepsdagboek, en hoorde als getuigen onder eede H. J. A. Kruisman en T. Breider, onderscheidenlijk kapitein en stuurman van de „Fiducia". Uit de verklaringen en bescheiden is den Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Fiducia" is in 1928 te Groningen gebouwd, meet 147,52 bruto-registerton, wordt voortbewogen door een 4-takt Bronsmotor van 70 pk. Het schip is eigendom van de Java—Sumatra Handelmaatschappij te Amsterdam. Op 15 September 1945 vertrok het schip leeg naar Norrköping. Den dag voor vertrek was vrijwel de geheele bemanning van boord gegaan; bij vertrek was de bemanning voltallig, doch niet voor haar taak berekend door gemis van ervaring; drie hadden voorheen nooit gevaren. De voormalige matroos-motordrijver werd stuurman. Op 18 September, te 10 uur, vertrok het schip van Kiel met gewijzigde bestemming Trelleborg. Wegens het lekken van de gland van den schroefaskoker moest het schip Gjedser aanloopen en vertrok van daar 20 September, 8.10 uur, en kwam dien zelfden dag ie 20.30 uur te Trelleborg. Van hier vertrok de „Fiducia" op 24 September, te 21.50 uur, en arriveerde, na te Kalmar te hebben gewacht op beter weer, 27 September, te 22.15 uur, te Norrköping. Daar hier bleek, dat het schip schade had aan het vlak, dokte het op 1 October te Söderköping, alwaar bleek, dat de „Fiducia" reeds lang geleden moet hebben gestooten. De averij werd hersteld en op 9 October vertrok zij met 54 standaard hout uit Norrköping naar Amsterdam. Eerst moest te Idö eenigen tijd worden gewacht op beter weer en op 11 October werd te 16 uur gemeerd te Furön, daar de keerkoppeling niet meer werkte. Nadat deze koppeling voorloopig was hersteld door machinisten van het aldaar liggende stoomschip „Titus" der K.N.S.M. te Amsterdam, vertrok de „Fiducia" op 23 October, te 7 uur, van Furön, lag van 24 October, 7,30 uur, tot 25 October, 13.30 uur, wegens slecht weer te Torhamn en arriveerde 25 October, 15.30 uur, te Karlskrona. Op 28 October werd de reis voortgezet en om kalmer water te hebben de route genomen door het Tolke dyb. De kapitein, die zijn eerste reis maakte als kapitein op een dergelijk schip, was nooit te voren door dit vaarwater gegaan, maar had op advies van den stuurman deze route genomen. Den 29sten October, te 14.10 uur, werd op korten afstand de route-boei benoorden Vejrö gepasseerd en de koers gesteld op 242° magn. De kapitein was te 14 uur gaan rusten en had de order gegeven hem te roepen als het schip op ongeveer een mijl van Langeland zou zijn. Om 16 uur kwam de kapitein weer op de brug. De verklaringen van kapitein en stuurman zijn wat de navigatie tot 18 uur betreft met elkaar in tegenspraak. De stuurman verklaart, dat bij het overgeven van de wacht te 16 uur de toren van Tranekjaer in zicht was en dat hij, toen hij tegen 18 uur door den kapitein werd geroepen, het vuur van Albuen zag en den kapitein waarschuwde, dat de „Fiducia" te dicht onder de kust van Laaland zat. Direct daarop liep het schip aan den grond. De kapitein verklaart, dat hem te 16 uur opviel, dat de stuurman zijn order om naar Langeland over te loopen niet had uitgevoerd, maar dichter onder Laaland was blijven varen. De kapitein is toen westelijker gaan sturen, maar desondanks liep het schip te 18 uur aan den grond. Na hoogstens 10 minuten was het schip weer vlot. Dit ongeval werd door den kapitein van zoo lichten aard geacht, dat hij het niet in het journaal meldde. Te 20.55 uur werd Kjelsnor gepasseerd en langs de route-boeien de Kieler bocht ingevaren. Hoewel bekend was, dat hier veel wrakken liggen en het wellicht beter zou zijn om 's nacht niet te varen, besloot de kapitein toch door te gaan, daar hij met dezen in minder goeden staat verkeerenden motor niet langer op zee wilde blijven dan noodig was en omdat nu de gelegenheid door weer en zee gunstig was. Te 23.15 uur werd boei 3 C gepasseerd, het schip liep volle kracht, vaart 7 mijl. Na deze boei werden geen route-boeien, doch wel wrakboeien gepasseerd. Den 30sten October, te 0.25 uur, toen het schip in den koers 253° nog 6 mijl verwijderd was van het Kieler vuurschip, liep het schip op een wrak en kon met eigen middelen niet vlotkomen. Bij daglicht bleek, dat de lichtboei, die het wrak dekte, niet brandde. Te 8.45 uur trok een Engelsch marinevaartuig de „Fiducia" vlot, welke te 11.30 uur te Kiel ankerde. De voorpiek lekte, doch van de Engelsche marine-autoriteiten werd toestemming verkregen naar Delfzijl te vertrekken. De kapitein verklaarde nog, dat het standaardkompas niet gecompenseerd was en het stuurkompas niet voor peilen kon worden gebruikt, omdat men er niet omheen kon loopen. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart voerde aan, dat beide ongevallen niet van ernstigen aard zijn. Betreffende het aan den grond loopen bij Laaland lijkt hem de verklaring van den kapitein meer geloofwaardig. De kapitein had direct meer westelijk moeten sturen naar Langeland en had het aan den grond loopen kunnen voorkomen. Het loopen op het wrak kan den kapitein niet worden toegerekend. Wel wil de inspecteur-generaal den kapitein aanrekenen, dat hij uit Amsterdam is vertrokken op 15 September zonder dat een voor haar taak berekende bemanning aan boord was en terwijl het standaardkompas ondeugdelijk en dus het schip niet in zeewaardigen toestand was. 's Raads oordeel luidt als volgt: De kapitein heeft verklaard, dat hij, toen hij op 29 October 1945, te 16 uur, op de brug kwam, tot zijn ergernis bemerkte, dat zijn stuurman, wien hij de order had gegeven door te varen tot ongeveer 1 mijl afstand van Langeland en daarna de nog van een vorige reis in de kaart gebrachte route langs Langeland te volgen, die orders niet had opgevolgd, doch dichter onder Laaland was gebleven. De kapitein zou toen, volgens eigen verklaring, op aanraden van den stuurman, die zeide aldaar bekend te zijn, in plaats van naar Langeland over te steken overeenkomstig zijn oorspronkelijke bedoeling onder Laaland zijn gebleven, hoewel 1 streek westelijker sturende. Naar het oordeel van den Raad handelde de kapitein onvoorzichtig door in plaats van onmiddellijk behoorlijk west te sturen en de veilige route onder Langeland op te zoeken onvoldoende, immers slechts 1 streek, uit te sturen, terwijl hij buiten de route was. Daar het schip eerst te 18 uur aan den grond liep, was er gelegenheid genoeg om veiliger vaarwater op te zoeken. De kapitein vermeldde ten onrechte het aan den grond loopen van zijn schip niet in het journaal. Dat dit geschiedde om zijn stuurman te dekken, komt den Raad niet aannemelijk voor. Veeleer is de Raad van meening, dat het geschiedde om den kapitein zelf te dekken. Immers, zelfs indien de stuurman de orders van den kapitein had in den wind geslagen, dan had deze, die van 16 tot 18 uur zelf de navigatie leidde en uitsluitend daarvoor verantwoordelijk was, toch ruim voldoenden tijd en gelegenheid gehad om,deze fout te herstellen. In aanmerking genomen, dat de stuurman ongediplomeerd was en te voren slechts als matroos-motordrijver had gevaren, had de kapitein zeker niet op het beweerde advies van den stuurman om onder Laaland te blijven, mogen dichtvaren. Nadat het schip was vrijgekomen en om 20.55 uur Kjelsnor was gepasseerd, is de kapitein de Kieler bocht ingevaren, hoewel het hem bekend was, dat daar vele wrakken lagen. Des nacht te ruim 0 uur is het schip op een in de route liggend wrak geloopen, hetwelk was aangegeven door een boei, waarvan het licht niet brandde. De Raad is van oordeel, dat dit ongeval den kapitein niet kan worden aangerekend. Dat hij er de voorkeur aan gaf des nacht door te varen, nu weer en zee gunstig waren, in plaats van met zijn weinig zeewaardig schip tot den volgenden dag te blijven liggen, komt den Raad niet verkeerd voor. Dat de kapitein uit Amsterdam is vertrokken met een niet voor haar taak berekende bemanning en met een onvoldoende uitgerust schip is hem naar 's Raads oordeel evenmin aan te rekenen, gezien de tijdens het vertrek nog ongeregelde naoorloogsche toestanden. Aldus gedaan door de heeren mr. W. A. Vos, eerste plv. voorzitter, L. den Hoedt, lid, C. H. Brouwer, plv. lid, L. Meulman, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman en uitgesproken door den voorzitter prof. mr. J. Offerhaus ter openbare zitting van den Raad van 8 November 1946. (get.:) Vos, A. Boosman. |