1955-12-15: |
Trouw 26-07-1956: Kapitein laadde zijn schip te zwaar Week inhouding van diploma gevraagd. De hoofdinspecteur voor de Scheepvaart, de heer J. Metz, achtte de klacht, die voor de Raad voor de Scheepvaart te Amsterdam was ingebracht tegen de 32-jarige gezagvoerder van het motorschip „Henrica B.", N. B. uit Rotterdam, zeer ernstig. B. had zijn schip in strijd met de wettelijke veiligheidsbepalingen te zwaar geladen, door boven de lading porseleinaarde nog een halve ton leer mee te nemen. Dit had volgens de inspecteur groot gevaar kunnen opleveren bij ruw weer. Gelukkig is de reis van Teignemouth in het Engelse Kanaal naar de haven van Amsterdam zonder ongelukken verlopen. Een dergelijke overtreding van de scheepvaartwet kan door de rechter gestraft worden met hechtenis. Hij vroeg de kapitein te straffen met het inhouden van zijn diploma voor de tijd van één week, waarbij rekening is gehouden met de bekentenis van de kapitein. De raad zal later schriftelijk uitspraak doen.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van maandag 27 augustus 1956, no.166.
No.56 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake de klacht van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen Antoon Bos, kapitein van het motorschip ,.Henrica B", wegens het te diep afladen van zijn schip. Op 16 januari 1956 is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: „De inspecteur-generaal voor de scheepvaart, Gelezen bijgaand proces-verbaal van 21 december 1955, opgemaakt door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie; Overwegende: dat uit het proces-verbaal blijkt, dat de kapitein van het Nederlandse motorschip ,,Henrica B", Antoon Bos, geboren 3 februari 1924 te Rotterdam, met zijn schip tussen 15 december en 18 december 1955 een reis heeft volbracht van Teignmouth naar Amsterdam, terwijl zijn schip minder uitwatering had dan in dit vaargebied in die maand wettelijk is toegestaan; dat de kapitein, voornoemd, niet heeft voldaan aan zijn verplichting, neergelegd in artikel 4, lid i, van de Schepenwet; Van oordeel, dat kapitein Bos zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan een misdraging, als bedoeld in lid 1 van artikel 48 van de Schepenwet; Gelet op de reeds genoemde en op de artikelen 49, 54 bis, a, en 56 van de Schepenwet, Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en kapitein Bos, voornoemd, te horen.". Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de raad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 juli 1956, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de ten deze door de inspecteur- generaal voor de scheepvaart overgelegde stukken, waaronder een door de expert bij de Scheepvaartinspectie in het Iste district P. A. L. Blokzijl op de ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 21 december 1955, inhoudende een verhoor van aangeklaagde Antoon Bos, wonende te Rotterdam, en hoorde de kapitein, voornoemd, als aangeklaagde buiten ede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter de aangeklaagde de betekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit het door de Raad gehouden onderzoek is het volgende gebleken: Het motorschip „Henrica B" is een Nederlands schip, toebehorende aan H. H. M. Borregaard, te Wassenaar. Het schip meet 306 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 300 pk motor. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 8 personen. Volgens het op 26 juli 1955 afgegeven internationaal certificaat van uitwatering is in de winter het minimumvrijboord, gemeten van de deklijn, 146 cm; het middelpunt van de cirkel van het uitwateringsmerk ligt daarbij 6 cm boven water. De kapitein heeft verklaard, dat hij op 15 december 1955 te Teignmouth porseleinaarde laadde. Toen des namiddags het schip aan zijn merk lag, vroeg het agentschap Pike Ward of hij nog 11 ton leer wilde meenemen. De kapitein wéés de agent erop, dat het schip reeds op zijn merk lag, en weigerde aanvankelijk aan het verzoek te voldoen, maar na aandringen van de agent besloot de kapitein ten slotte om toch dit leer nog mee te nemen. Na het overnemen daarvan lag het schip 6 cm over het wintermerk. Het is 's avonds vertrokken. Op 18 december 1955, te 23.45 uur, arriveerde de „Henrica B" te Amsterdam en meerde in de Rietlanden. Terwijl het schip op 19 december lag te wachten om met de lossing te beginnen, kwam een expert van de Scheepvaartinspectie aan boord en deze constateerde, dat het schip 6 cm over zijn merk lag. Ter zitting deelde de kapitein de raad mee, dat hij ongeveer vijf keer 350 ton porseleinaarde met de „Henrica B" had vervoerd; het schip lag daarmee nog niet geheel aan zijn merk. Te Teignmouth lag het schip tijdens de belading aan de grond. Het was nog niet vlot, toen de agent liet vragen of behalve de porseleinaarde nog 11 ton leer meegenomen kon worden. Betrokkene gaf terstond toestemming daartoe; hij verwachtte, dat het schip ook met deze 11 ton nog niet op zijn merk zou komen. Toen, nadat alle lading was overgenomen, het schip te 22 uur vlot kwam, lag het iets achterover en over zijn merk. Aangeklaagde wilde niet de nacht blijven liggen en het leer de volgende morgen weer ontschepen, maar is direct vertrokken. Betrokkene geeft toe hierin fout te hebben gehandeld. Na aankomst te Amsterdam is de overlading door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie vastgesteld. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de kapitein toegeeft, dat hij zijn schip heeft overladen; dit bevestigt wat door de Scheepvaartinspectie is geconstateerd. Deze overtreding is van ernstige aard en de wet bedreigt de schuldige zelfs met hechtenis. Nu de lading in bulk werd geladen, terwijl het schip aan de grond zat, bleef er een onzeker element in, vooral omdat in de praktijk altijd enige lading minder wordt gevraagd dan geladen kan worden. Nu echter wilde de kapitein 11 ton lading meer meenemen dan hij aanvankelijk had gevraagd. Dit was een fout van hem. De overtreding is in Amsterdam geconstateerd. Het schip lag toen weliswaar in zoet water, maar ook indien men dit in rekening brengt, lag het te diep. De hoofdinspecteur stelt de raad voor kapitein A. Bos wegens diens overtreding te straffen door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen te ontnemen voor de tijd van een week. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Na aankomst van het motorschip „Henrica B" te Amsterdam is door een bevoegde ambtenaar van de Scheepvaartinspectie vastgesteld, dat het schip dieper lag dan volgens het internationaal certificaat van uitwatering in de winter was toegestaan. Het minimum vrijboord van 146 cm, gemeten van de deklijn, was 6 cm geringer. Daaruit volgt, dat het schip, dat met een volle lading porseleinaarde en 11 ton leer uit Teignmouth was gekomen, bij belading eveneens over zijn merk heeft gelegen en dat de kapitein, in strijd met artikel 4, sub i, van de Schepenwet, alvorens op 15 december 1955 de reis te ondernemen, niet gezorgd had, dat zijn schip zodanig geladen was, dat het geen geringer vrijboord had dan volgens het afgegeven certificaat van uitwatering geoorloofd was, gelijk hij voor de raad zelf erkend heeft. Gebleken is, dat hij in de namiddag zonder protest voldaan heeft aan het verzoek van afladers om behalve de volle lading porseleinaarde 11 ton leer mede te nemen en eerst 's avonds is vertrokken. Wel lag het schip in deze getijhaven gedeeltelijk droog en weliswaar was er gewoonlijk bij 350 ton porseleinaarde, zoals ook nu geladen was, enige speling, maar de kapitein had het leer moeten weigeren, omdat het vrijboord niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, althans moeten antwoorden, dat hij des avonds vóór vertrek, als het water zou zijn gestegen, zou nagaan of het mogelijk was. Wenste hij het leer eerder in te nemen, dan had hij het nog vóór vertrek moeten lossen, zodra gebleken was, dat het schip overladen was en daartoe desnoods tot de volgende dag moeten wachten. De misdraging van de kapitein is ernstig. Wellicht ten overvloede wijst de raad erop, dat overlading, vooral in wintertijd, tot grote rampen kan lijden. Gelukkig komt het euvel niet dikwijls voor, maar het blijft van belang, dat de kapiteins met de grootste zorg hierop het oog houden en de veiligheid van schip en opvarenden laten voorgaan. Kapitein Bos moet dan ook ter zake hiervan disciplinair worden gestraft, waarbij echter in aanmerking wordt genomen, dat hij zijn fout inziet. Mitsdien straft de raad kapitein Antoon Bos, geboren 3 februari 1924 te Rotterdam, wonende aldaar, door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van een week. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, H. A Broere, J. Tissot van Patot en F. van der Laan, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de raad van 25 juli 1956. (Get.) J. Offerhaus, A. Boosman.
NvhN 29-08-1956: Week schorsing voor kapitein van de Henrica B. Omdat kapitein A. B. van de Henrica B zijn schip te diep heeft afgeladen voor de reis van Teignmouth naar Amsterdam tussen 15 en 18 december 1955 heeft de raad voor de scheepvaart hem z'n bevoegdheid ontnomen voor de tijd van een week. Het oordeel van de raad is, dat het schip met een volle lading porseleinaarde en 11 ton leer bij belading reeds over zijn merk heeft gelegen. |