1955-01-20: |
Staatscourant 19-07-195: No. 47 Uitspraakvan de Raad voor de Scheepvaart inzake de aanvaring van het motorschip „Flora" met een door de sleepboot „Alcyon" gesleepte bak in de haven van Harlingen. Op 20 januari 1955 is het motorschip „Flora" op de reis van Harlingen naar Den Helder, in de haven van Harlingen, in aanvaring gekomen met een door de sleepboot „Alcyon" gesleepte bak. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 mei 1956 in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de rijkspolitie te water, post Harlingen, houdende de verhoren van de kapitein en de bestman van de „Flora", de kapitein en de dekknecht van de „Alcyon", de schipper van de bak en de schipper van de sleepboot „Sterna". Getuigen zijn in deze zaak niet gehoord. Uit de bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Flora" is een Nederlands schip, toebehorende aan P. Wagemaker, te Groningen. Het meet 153 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 70 pk motor. Op 20 januari 1955, te omstreeks 7.15 uur, voer de „Flora", die de Tjerk Hiddesz-sluizen had verlaten, op haar reis naar Den Helder in de Nieuwe Voorhaven te Harlingen. De kapitein stond op de brug en bediende zelf het roer; de bestman stond op het voorschip. Het schip voer met geringe snelheid, volgens de kapitein 2 km per uur, volgens de kapitein van de achter hem varende „Sterna" 3 km per uur. Verderop in de Voorhaven lag aan de noordkant een baggermolen, die aan de noordkant een rood licht, aan de zuidkant een rood en een wit licht voerde. De „Flora" wilde daarom aan de zuidkant van deze baggermolen passeren. Toen de afstand tot de baggermolen ongeveer 150 m was, zag men aan b.b.-zij, achter de kade van de Nieuwe Willemshaven, een sleepboot tevoorschijn komen, die de sleeplichten voerde en die blijkbaar vóór de „Flora" langs het vaarwater wilde oversteken. Men kon nog niet zien of deze sleepboot, de „Alcyon", iets sleepte. De kapitein van de „Flora" gaf, toen de afstand tot de „Alcyon" ongeveer 40 m was, een korte stoot om aan te geven, dat hij s.b.-wal wilde houden. Hij hoorde van de „Alcyon" eveneens een korte stoot en verwachtte, dat deze sleepboot stuurboorduit zou gaan en achter de „Flora" zou langs varen. De „Alcyon" bleef echter rechtdoor gaan; nu zag men, dat de sleepboot een lichter sleepte. Deze lichter voerde een wit licht, maar dit was laag opgesteld en brandde slecht. De kapitein meent, dat, indien dit licht op de voorgeschreven hoogte zou zijn gevoerd, hij de bak eerder zou hebben opgemerkt; dan had hij ook eerder kunnen achteruitslaan. De kapitein sloeg, toen hij de bak zag, direct volle kracht achteruit; de „Alcyon" was toen al vóór de „Flora" langs gevaren. Tegelijkertijd gaf de kapitein 3 korte stoten op de fluit. De „Alcyon" draaide naar bakboord om naar de baggermolen te gaan. De bak draaide daardoor naar stuurboord en raakte met zijn s.b.-zij b.b.-boeg van de „Flora". De „Flora" kreeg alleen schade boven water. De kapitein voegde hieraan toe, dat het helder weer was met flauwe zuiderkoelte. De schipper van de „Alcyon", die 74 jaar oud is, heeft verklaard bij het vooronderzoek, dat hij niet weet, dat de door de „Alcyon" gesleepte bak op 20 januari 1955, te circa 7.15 uur, in aanvaring is geweest met de „Flora". De schipper moest een lege bak naar s.b.-zij van de baggermolen brengen en is het vaarwater recht overgestoken. Hij heeft niets van andere schepen gezien; hij herinnert zich een korte stoot op een fluit te hebben gehoord, maar weet niet, dat hij ook een korte stoot zou hebben gegeven. De „Alcyon" is niet naar stuurboord uitgeweken. De dekknecht van de „Alcyon" heeft een schip zien komen uit de Tjerk Hiddesz-sluis, maar daaraan geen aandacht besteed. Hij weet niet welke seinen zijn gegeven, maar weet, dat de „Alcyon" naar bakboord draaide om naar de baggermolen te gaan. Hierdoor draaide de bak naar stuurboord en voer de „Flora" aan. De dekknecht van de bak heeft verklaard, dat op de bak een wit licht brandde, een z.g. vleermuis, aangebracht tegen s.b.-kant van de schermkap voor het stuurwiel. Hij zag de „Flora" van de Tjerk Hiddesz-sluis komen en hoorde een korte stoot van dit schip. Hierop antwoordde de „Alcyon" met een korte stoot, maar bleef rechtdoor varen en ging dan bakboorduit. De bak begon toen naar stuurboord te gaan. De dekknecht heeft nog s.b.-roer gegeven, maar kon niet voorkomen, dat een aanvaring ontstond. De schipper van de sleepboot „Sterna" heeft verklaard, dat hij op 20 januari 1955, te 7.15 uur, ongeveer 100 m achter de „Flora" voer, die uit de Tjerk Hiddesz-sluis kwam. Toen de „Flora" nog 150 m verwijderd was, zag de schipper, dat de „Alcyon" achter de Nieuwe Willemskade vandaan kwam, vóór de „Flora" langs het vaarwater overstak en naar bakboord «draaide naar de baggermolen. Hij hoorde één der schepen een korte stoot geven. Hij schat de snelheid van de „Flora" op 3 km, die van de „Alcyon" op 5 km. De „Sterna" was nog 150 m van de „Alcyon", toen de schipper zag, dat er een bak achter hing; hij heeft een wit licht daarop niet kunnen onderscheiden. Hij hoorde de „Flora" drie korte stoten geven en zag daarna, dat de bak naar stuurboord draaide en de „Flora" aanvoer. De ambtenaar van de politie te water heeft verklaard, dat het 20 januari 1955, te 6.55 uur, H.W. te Harlingen was en dat de bak veel eerder zou zijn gezien, indien hij het licht op ten minste 3 m boven de romp zou hebben gevoerd. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde op 18 mei 1956 aan, dat op 20 januari 1955, te 7.15 uur, het motorschip „Flora" de Tjerk Hiddesz-sluis te Harlingen verliet en naar buiten stoomde. In de Nieuwe Voorhaven lag aan de noordkant een baggermolen en de „Flora" wilde deze aan de goede kant passeren. Op een gegeven moment kwam van bakboord een sleepboot met een bak, die het vaarwater wilde oversteken. De bak had wel een wit licht, maar voerde dit niet volgens de voorschriften. Toen de „Flora" de sleepboot zag, wilde zij deze ook aan de goede kant voorbijvaren en gaf een korte stoot. Men moet uit de getuigenverklaringen wel aannemen, dat ook de „Alcyon" een korte stoot heeft gegeven. De sleepboot week echter niet naar stuurboord uit. Zij heeft misschien door dit signaal willen aangeven, dat zij haar s.b.-kant wilde opzoeken. De „Alcyon" liep vóór de „Flora" over en overtrad zo het bepaalde in artikel 36, lid 3, van het B.A.R. De „Flora" kwam daardoor in aanvaring met de gesleepte bak. Hoewel de „Flora" tijdig de sleeplichten van de sleepboot heeft gezien, acht de hoofdinspecteur toch alleen de „Alcyon" aansprakelijk voor deze aanvaring. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Op 20 januari 1955, te 7.15 uur, toen het nog donker was, verliet het motorschip „Flora" de Tjerk Hiddesz-sluis te Harlingen en wilde door de Nieuwe Voorhaven naar zee gaan. De „Flora" zou de aan de noordkant van de haven liggende baggermolen aan de zuidkant passeren. Plotseling zag men, ongeveer 150 m vooruit, een sleepboot vóór de „Flora" langs de haven oversteken van de zuid- naar de noordkant. De kapitein zag, dat de sleepboot de sleeplichten voerde, maar zag er niets achter hangen. Hij gaf een korte stoot om aan te geven, dat hij de s.b.-zij van de haven wilde blijven volgen. Toen hij daarop een korte stoot van de ..Alcyon" hoorde, mocht hij aannemen, dat de sleepboot naar stuurboord uit zou wijken en achter de „Fora" langs zou gaan. Wat de „Alcyon" ook met dit signaal mag hebben bedoeld, zij handelde er niet naar en stak vóór de „Flora" langs het vaarwater over, zulks in strijd met het bepaalde in artikel 36, lid 3, van het B.A.R. Ondanks achteruitslaan van de „Flora" kon niet worden voorkomen, dat dit schip in aanvaring kwam met de gesleepte bak. Hoewel de bak zijn witte licht niet volgens de voorschriften voerde en daardoor door de „Flora" niet tijdig kon worden opgemerkt, is de raad van oordeel, dat de kapitein van de „Flora", die heeft verklaard, dat hij de sleeplichten van de „Alcyon" waarnam, had moeten begrijpen, dat er achter de sleepboot een gesleept vaartuig zou volgen. Hij had daarom beter gedaan eerder achteruit te slaan. Dit neemt niet weg, dat de raad de sleepboot „Alcyon" aansprakelijk acht voor deze aanvaring. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 1ste plv. voorzitter, C. H. Brouwer, H. A. Broere en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de raad van 12 juli 1956. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman.
|