1947-12-31: |
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 9 Februari 1949, no.28.
No.30 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het stoten van het motorschip „Franka" op de Galloper. Betrokkene: T. W. Pomp, kapitein. Op 31 December 1947 heeft het motorschip „Franka" op reis van IJmuiden naar Plymouth nabij het Galloper vuurschip aan de grond gestoten. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit stoten. Bovendien besliste genoemde commissie, eveneens in overeenstemming met het desbetreffende voorstel van de inspecteur- generaal voor de scheepvaart, dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede is te wijten aan de schuld van de kapitein van de „Franka" T. W. Pomp, wonende te Nieuw- Buinen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 23 December 1948, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart L. Korstanje. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de stuurman van de „Franka", benevens van het scheepsdagboek, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. Als getuige onder ede werd gehoord de stuurman T. van Strien. De door de kapitein gebezigde zeekaart Adm. 1406 was ter tafel. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing bij deurwaardersexploot was betekend, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Franka" is een Nederlands schip en behoort toe aan L. Stienstra, te Schiedam. Het meet 396,60 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een Industriemotor van 300 pk. De bemanning bestond uit acht personen. Op 30 December 1947 te 15.30 uur vertrok de „Franka" met een lading potas van IJmuiden, bestemd voor Plymouth. De diepgang was vóór 10', achter 11'. De route werd genomen langs de Nederlandse kust naar Goeree vuurschip, van waar langs de G.H.-route over de Noordzee werd gevaren. Het was vrij goed weer, met nu en dan motregen. Het zicht was ongeveer 4 mijl, de wind Zuidwest 4. Te 23.10 uur werd Goeree vuurschip gepasseerd. Te 0 uur van 31 December kwam de stuurman op wacht. Te 4 uur nam de kapitein de wacht over. De „Franka" had toen boei G.H. 4 recht vooruit op 4 mijl afstand. De koers was W.½.Z. De stuurman maakte er de kapitein opmerkzaam op, dat hij een kwart streek zuidelijker stuurde, daar het schip om.de Noord werd gezet. De log was uit, doch wees iets te veel aan. Na G.H. 4 heeft de kapitein geen andere boeien gezien; hij vond dit echter niet zo vreemd, daar hij het zeer waarschijnlijk achtte, dat ten gevolge van het stormweer, dat eind December had geheerst, boeien zouden zijn gedoofd of verdreven. Tegen 6 uur werd vrij ver om de Zuid een schip gezien. Betrokkene heeft geen radiopeilingen genomen toen hij geen boeien meer zag, maar toen hij volgens zijn gis te 7.40 uur ter hoogte van G.H. 1 moest staan, nam hij een peiling van North Foreland; deze was 216° r.w. Hij wist, dat de peilingen met dit toestel 2° a 4° fout konden zijn. Te 7.50 uur werd North Foreland 216° gepeild. Deze peilingslijn liep bewesten de Galloperbank en daar de kapitein aannam, dat hij niet benoorden deze bank stond, kwam hij tot de conclusie, dat hij voorlijker stond, juist op de route 53, en veranderde daarom te 7.55 uur koers tot Z.Z.W. Te 8 uur kwam getuige Van Strien op wacht, doch de kapitein bleef op de brug. De stuurman had juist in de kaart de karakters van omliggende vuurschepen nagegaan, toen hij ongeveer te 8.20 uur op 2 streken aan bakboord een vuur zag, dat door de nevel een roodachtig schijnsel gaf, maar dat hij weldra verkende als dat van Galloper vuurschip. Onmiddellijk meldde hij dat aan de kapitein, dip juist bezig was weer een radiopeiling te nemen. Daarna peilde hij het vuur. De kapitein wachtte deze peiling niet af, liet haar ook niet in de kaart zetten, maar veranderde direct de koers tot recht op het vuurschip aan. De stuurman maakte hem er op opmerkzaam, dat deze koers gevaarlijk was. De kapitein realiseerde zich niet, dat de „Franka" zich bewesten de Galloperbank bevond en hij met deze koers over de bank zou lopen. Hij zei, dat hij wel meer binnen het vuurschip langs was gevaren en bleef doorliggen. Hij wist toen ook niet, dat op de bank op verschillende plaatsen bij laag water slechts l½ a 2 vadem water staat. Tegen 8.30 uur stootte het schip een paar keer. Toen kwam juist een geblokte ton in zicht, die aan de westkant van de bank ligt. Terstond nam de stuurman een kruispeiling. De kapitein stopte na het stoten direct de motor. Het schip bleef niet vastzitten en na overleg met de stuurman bracht de kapitein met westelijke koers de .Franka" naar diep water. Het schip bleef droog en men kon geen enkele schade constateren. Om deze reden achtte de kapitein het niet nodig te Plymouth een expert te laten komen en een certificaat van zeewaardigheid te vragen. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat betrokkene op onverantwoordelijke wijze heeft gevaren. Hij heeft niet geregeld de log afgelezen en heeft tegen 8 uur, nadat hij geen boeien meer had gezien en geen verkenning gehad, op een radiopeiling die mogelijk fouten had, aangenomen, dat hij op route 53 stond, en zijn koers ongeveer 6 streken veranderd. Hij nam aan bezuiden het vuurschip te staan, maar hij bevond zich ten noorden daarvan, dicht bij de bank. Toen hij het vuurschip zag, is hij, in plaats van te stoppen en te trachten een bestek te krijgen, recht op het vuurschip aan gaan liggen, waarna het schip stootte. Vervolgens wijst de inspecteur voor de scheepvaart er op, dat betrokkene artikel 13 van het Schepenbesluit heeft overtreden door niet te Plymouth de hulp van een expert in te roepen. Na dit stoten moest de kapitein vermoeden, dat schade aan zijn schip was ontstaan. De inspecteur voor de scheepvaart stelt de Raad voor om aan betrokkene zijn bevoegdheid om als kapitein te varen gedurende enige tijd te ontnemen. De Raad is van oordeel, dat het motorschip „Franka" op de Galloperbank is gestoten ten gevolge van de navigatie van de kapitein en dus het ongeval aan diens schuld is te wijten. Betrokkene, die te 4 uur de wacht had overgenomen en te 4.40 uur boei G.H. 4 was gepasseerd, heeft daarna geen der beide volgende boeien waargenomen en had, daar hij over een richtingzoeker beschikte, die hij drie uur later gebruikt heeft, beter gedaan met reeds nadat hij boei G.H. 3 had gemist, een radiopeiling op de Engelse kust te nemen. Hij zou dan begrepen hebben, dat hij niet zover om de West was uitgezet als hij later verondersteld heeft en hij zou, toen het licht van Galloper vuurschip verkend was, daardoor niet, zoals thans geschiedde, zijn verrast. Het nalaten van vroegtijdiger radiopeilingen heeft intussen het vastlopen niet veroorzaakt. Immers, toen betrokkene tijdens de daarop gevolgde wacht van de eerste-stuurman het Galloper vuurschip in zicht kreeg, terwijl Z.t.W.½W. werd gestuurd, heeft hij opnieuw gedurende 5 tot 10 minuten gelegenheid gehad zijn positie te bepalen, maar die gelegenheid verkeerd gebruikt. Het lichtschip werd gezien ongeveer twee streken aan bakboord en de koers werd dienovereenkomstig gewijzigd. Dat betekende, dat over en in de lengterichting van de bank werd gevaren, terwijl betrokkene wist, dat het laagwater was. Hij ging niet in op een waarschuwing van zijn eerste-stuurman en zeide, dat hij al zo dikwijls zo had gevaren, waarmede hij niet bedoeld kan hebben een koers binnen langs het lichtschip, omdat dit met de plaats, waar betrokkene wist zich te bevinden, niet verenigbaar was. Zo was het welhaast onvermijdelijk, dat het schip zou stoten. Na aankomst te Plymouth heeft betrokkene nagelaten in verbinding te treden met een expert of een agent van een erkend particulier onderzoekingsbureau, hoewel het vermoeden was gerezen, dat schade aan het schip was ontstaan. Van deze verplichting werd hij niet ontheven, doordat hij voor zich zelf op grond van onderzoek aan boord de overtuiging had gekregen, dat er geen schade was. De Raad laat gelden, dat betrokkene voortdurend op de brug is gebleven en de verantwoordelijkheid is blijven aanvaarden. Hij heeft fouten gemaakt, waarvoor een straf moet vallen, zonder dat men hem verregaand roekeloos kan noemen. In deze omstandigheden is er aanleiding tot het uitspreken van een berisping. Mitsdien: Straft kapitein Teunis Watse Pomp, geboren 9 Januari 1904 te Onstwedde, wonende te Nieuw-Buinen, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, C. H. Brouwer, G. J. Barendse en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad. (Get.) J. Offerhaus; A. Boosman. |