1950-09-07: |
Leeuwarder courant 07-09-1950: Kustvaarder sloeg lek op havendam bij Kornwerderzand. De ongeveer 250 ton metende kustvaarder „Friesland", geladen met zout op weg van Hengelo naar Zweden, is vannacht om twee uur op het Zuideinde van de Westerhavendam van de binnenhaven te Kornwerderzand gelopen. Twee sleepboten, de Waddenzee en de Luctor zijn van Harlingen opgeroepen om het schip af te slepen, doch zij zijn daarin niet geslaagd. De Friesland is lek aan het voorschip. Vermoedelijk zal een gedeelte van de lading zout in lichters overgeladen moeten worden.
Leeuwarder courant8-09-1950: Zo vast als een huis zit de met 200 ton zout geladen kustvaarder „Friesland" van kapitein F. de Vries te Delfzijl op het Zuideinde van de Westerhavendam te Kornwerderzand. In de stormachtige nacht van Woensdag op Donderdag is het schip daar terecht gekomen. Het was van Hengelo op weg naar Gotenburg in Zweden. Men heeft de „Friesland" tot op heden niet uit deze benarde positie kunnen bevrijden.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Maandag 19 Februari 1951. no.35.
No.5 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake het lopen op de stenen van de westelijke havendam van Kornwerderzand door het motorschip „Friesland". Op 7 September 1950 is het motorschip „Friesland", op reis van Hengelo naar Göteborg, op de stenen van de westelijke havendam van Kornwerderzand gelopen. Het schip is na lossen van een deel der lading de volgende dag met sleepboothulp vlot gekomen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 5 Januari 1951, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart C. Moolenburgh. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij processen-verbaal van de verhoren van de kapitein en de roerganger, een tekening van de stuurinrichting, benevens een proces- verbaal van verhoren van kapitein, stuurman en roerganger van de „Friesland" en van twee sluisknechten van Kornwerderzand, opgenomen door de waterpolitie, en hoorde als getuige de kapitein F. de Vries. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Friesland" is een Nederlands schip, toebehorende aan F. de Vries, te Delfzijl. Het meet 180 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 120 pk. Industriemotor. Op 5 September 1950 vertrok de „Friesland", beladen met zout, van Hengelo met bestemming Göteborg. De diepgang was vóór 20, achter 21 dm. Inclusief de kapitein bestond de bemanning uit 5 personen. Op de hondenwacht van 7 September voer de „Friesland" op het IJsselmeer naar de sluis van Kornwerderzand. Op de brug bevonden zich de kapitein, de bestman en een roerganger, de licht- matroos B. Kuiper. Er stond een harde Z.W.wind. Men liep volle kracht, 7 mijl. Te 1.50 uur werd boei no. 2 van het vaarwater langs de Friese kust op korte afstand aan bakboord gepasseerd. Het licht op de havendam van Kornwerderzand was te zien, men voer in de witte sector daarvan en hield dit licht even op b.b.-boeg. Door de achterlijke wind en zee stuurde het schip moeilijk, het stuurrad rukte erg. Halverwege genoemde boei no. 2 en de haven minderde de kapitein vaart tot halve kracht. Ongeveer 300 meter vóór de havendam, te 2.10 uur, werd de roerganger door een hevige stoot tegen het stuurrad over het rad geslingerd van stuurboord naar bakboord en raakte bekneld tussen het dek en een spaak van het stuurrad. De bestman, die even beneden was geweest, kwam juist boven en hielp de kapitein de roerganger bevrijden en het rad naar stuurboord draaien. Doordat het roer enige tijd aan bakboord had gelegen, was de „Friesland" opgeloefd, maar draaide weldra stuurboord uit. Toch was het schip door deze afwijking van de koers zo dicht bij de wal geraakt, dat het te 2.15 uur met de midscheeps vastliep op de westelijke dam. Door de harde wind en de zee sloeg het schip hoger op de dam en begon het ruim door het zware stoten water te maken; de pomp kon dit evenwel bijhouden. Nadat een deel der lading was gelost, slaagde men er te 15.15 uur in met behulp van drie sleepboten vlot te komen. Op eigen kracht voer de „Friesland" naar Harlingen. Hier werd ernstige bodemschade vastgesteld. Bij onderzoek van de patentstuurinrichting door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is gebleken, dat deze zodanig is geconstrueerd, dat het mogelijk is, dat het roer de wormas doet draaien. Ter zitting heeft de kapitein verklaard, dat de spoed van de wormas der stuurinrichting zo groot is, omdat de „Friesland" als binnenschip is gebouwd. Met acht rondtorns van het stuurrad kan het roer van boord naar boord worden bewogen. Stoottalies werden niet gebruikt. Getuige meent, dat bij enige oplettendheid van de roerganger dit ongeval niet zou zijn voorgekomen. Om de spaken was geen hoepel aangebracht; dit is sindsdien gedaan. Daar de „Friesland" slechts een toplicht heeft, acht getuige het niet mogelijk van de wal te constateren, dat de koers te westelijk was. Getuige is ter plaatse zeer goed bekend en heeft de sluis op de normale wijze aangelopen. De inspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat het vastlopen van het motorschip „Friesland" op de havendam van Kornwerderzand moet worden toegeschreven aan de stuurinrichting en de ter plaatse doorstaande zeegang. Bij onderzoek bleek deze stuurinrichting niet zelfremmend te zijn. Hierdoor kan worden verklaard, dat de vrij wilde zee een dusdanige druk op het roer gaf, dat de roerganger door het stuurrad werd meegenomen en tegen de grond gegooid, waarbij hij knijp kwam tussen rad en dek. De spoed van de wormas is zo groot, dat krachten, op het roer uitgeoefend, worden overgebracht op het stuurrad. Als de spoed zou worden verkleind, zodat de inrichting zelfremmend zou zijn, zouden zware veren in de stuurleiding moeten worden opgenomen. Daar vele schepen een dergelijke stuurinrichting hebben en zeer zelden een ongeluk daarmee voorkomt, zullen geen nieuwe eisen aan deze inrichting, ten gevolge van deze stranding, worden gesteld. Wel moet worden aangeraden om, ten einde dergelijke ongevallen te voorkomen, over de spaken van het rad een hoepel aan te brengen; dit is op de „Friesland" inmiddels gedaan. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Wat de oorzaken van de ramp betreft, sluit de Raad zich geheel aan bij de conclusie van de inspecteur voor de scheepvaart Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, tweede plv. voorzitter, C. H. Brouwer, L. Meulman en J. F. Verbeek, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 9 Februari 1951. (Get.) A. Dirkzwager; A. Boosman. |