1939-10-24: |
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Donderdag 21 Augustus 1941, no.162. Uitspraak No.64. van den Raad voor de Scheepvaart in zake de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen Johannes Beck, kapitein van het motorschip Globe, wegens overtreding van art. 118 van het Schepenbesluit en art. 9, sub 2, van de Schepenwet. Op 13 Mei 1941 is door den inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij den Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van den volgenden inhoud : ,,De inspecteur-generaal voor de scheepvaart; verwijzende naar de stukken onder n°. 28 A (blauw) dd. 13 Mei 1941, betreffende het op 24 October 1939 overkomen ongeval aan het motorschip Globe in de haven van Rönne; overwegende, dat daaruit blijkt, dat kapitein Johannes Beck gehandeld heeft in strijd met artikel 118 van het Schepenbesluit en artikel 9, sub 2, van de Schepenwet: 1°. door van het ongeval op 24 October 1939 geen aanteeken mg te houden in het scheepsdagboek; 2°. door de Scheepvaartinspectie onkundig te laten van genoemd ongeval; overwegende, dat deze feiten geacht moeten worden een misdraging op te leveren jegens de reederij en de schepelingen; gelet op de artikelen 48 en 49 van de Schepenwet; . stelt aan den Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en den kapitein Johannes Beck, voornoemd, te hooren." Een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de gegrondheid van voorschreven klacht. Het onderzoek—heeft plaats gevonden ter zitting van 14 Juli 1941 buiten tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart, die verhinderd was de zitting bij te wonen. De Raad nam kennis van de ten deze door den inspecteurgeneraal overgelegde stukken. Aangeklaagde, hoewel behoorlijk gedagvaard, is niet verschenen. Tegen hem wordt verstek verleend en de klacht buiten zijn tegenwoordigheid behandeld. Voorgelezen is: a. de klacht voormeld; b. een brief door P. Beck, te Groningen, namens aangeklaagde aan den Raad verzonden, waarin aangeklaagde zijn spijt betuigt indertijd het bewuste verzuim te hebben gemaakt en de verzekering geeft er in de toekomst voor te zullen waken, dat dergelijke abuizen niet meer voorkomen; c. het proces-verbaal van verhoor van aangeklaagde bij het voorloopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, dat, voor zooverre ten deze van belang, neerkomt op het volgende: Het motorschip Globe is een Nederlandsch vaartuig, metende 314,34 bruto-, 151,04 netto-registerton, roepnaam P E J C, eigendom van J. Beck, te Groningen. Aangeklaagde vaart ongeveer elf jaar als kapitein. Op 24 October 1939 vertrok hij met het schip uit de haven van Rönne op Bornholm met een lading klei, bestemd voor Sölvesborg. Daar hij met de haven Rönne goed bekend was, had hij geen loods aan boord. Tijdens het uitvaren voelde hij het schip stooten. Hij heeft van dit stooten geen melding gemaakt in het scheepsdagboek en het ongeval ook niet gerapporteerd. Bij onderzoek na het stooten bleek het schip geen water te maken en hij vermoedde, dat er geen schade was ontstaan. Hij heeft de reis voortgezet. De Raad is van oordeel, dat de klacht gegrond is. In verband met het feit, dat sedert het gepleegde verzuim geruime tijd is verloopen en gelet op de omstandigheid, dat aangeklaagde heeft verklaard het verkeerde van zijn handelwijze in te zien, meent de Raad met een berisping te kunnen volstaan. Mitsdien, rechtdoende bij verstek: Straft den aangeklaagde Johannes Beck, geboren 13 Augustus 1906, wonende te Groningen, door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaats ver vangend-voorzitter, J. X. Egmond, lid, J. T. A. J. Bruinsma, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemd en voorzitter ter openbare zitting van den Baad van 8 Augustus 1941. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |