1961-08-16: |
Final Fate: Onderweg van Hamburg (15 aug. vertrokken) naar Delfzijl met slechts 15 ton stukgoed waaronder papier en thee, ten gevolge van slecht weer bij Langeoog in een grondzee geraakt, gekapseisd en gezonken. 2 slachtoffers, te weten kapitein Elzo Karel en matroos H. Hessling. 26 Augustus 1966 gelicht en naar Langeroog gebracht en gesloopt.
16.08.1961 Nieuwsblad v/h Noorden: Twee personen vermist. Groninger wadvaarder kapseisde in 2 minuten.
Groningen—Ter hoogte van het Duitse Noordzee-eiland Langeoog, even voor de Eemsmonding, heeft zich een ernstig scheepsdrama afgespeeld. Het bekende Groninger motorschip, de wadvaarder HUNZE VI ,dat een wekelijkse dienst onderhoudt tussen Groningen en Hamburg v.v. en toebehoort aan de Gron.-Rotterdamse Stoomboot Maatschappij te Groningen, kapseisde door een zware grondzee. Scheepsdrama bij het Duitse “Langeoog”. Bij dit ongeval, dat zich in twee minuten voltrok,werden twee leden van de bemanning vermist. De kapitein, de 64 jarige E. Karel uit Groningen en de 31 jarige matroos H. Hesling, eveneens uit Groningen, zijn vermoedelijk met het stuurhuis in de golven verdwenen. In de vroege ochtenduren zocht een helicopter van het Duitse leger naar de mannen, maar men had toen echter de hoop, om hen te vinden, reeds opgegeven. Toen de redders het schip bij de zandplaat naderden, hoorden zij uit het romp klopsignalen. Met snijbranders werd een opening gemaakt en men vond de 41 -jarige stuurman C. Troost, afkomstig uit Leek (Groningen) Hij was volkomen uitgeput en werd in een hefschroefvliegtuig overgebracht naar het ziekenhuis in het plaatsje Esens, in de kreis Wittmund. Het verongelukte scheepje was op weg van Hamburg naar Groningen. Traditiegetrouw kon men zaterdagmiddag de “Hunze VI”de haven van Delfzijl zien verlaten. Men had toen niet kunnen vermoeden dat het 140 ton tellende schip niet weer terug zou keren. Een van de leden van de directie van de rederij is woensdag avond per vliegtuig naar Duitsland vertrokken om zich ter plaatse van de situatie op de hoogte te stellen. Donderdagmorgen is een deskundige van de “Groninger Beurtvaart N.V.”. (waartoe ook de Gron. Rotterdamse Stoomvaartmij. behoort.), naar Langeoog vertrokken om na te gaan, hoe het schip kan worden geborgen. Later vernemen wij nog, dat de gekapseisde wadvaarder vrijwel onbeschadigd op het strand van Langeoog is gedreven. Omtrent het lot van de twee opvarenden en een passagier, die een van de bemanningsleden voor een vakantietochtje vermoedelijk heeft meegenomen, is nog niets bekend. De reddingsboot van Langeoog heeft zich lange tijd op de plaats van de ramp opgehouden om haar overlevenden te zoeken, maar er moet worden aangenomen, dat deze zijn verdronken.
Nieuwsblad v/h Noorden van 17 augustus 1961: Bestman Troost overleefde de ramp. Dwarszee ramde en overspoelde Hunze VI uit Groningen Kapitein Karel en matroos Hesling verdronken. Als een volkomen verbijsterd man stond hij daar plotseling aan dek van zijn wrak geslagen schip, met bebloede handen en niet in staat een enkel woord uit te brengen. Ongelooflijk voor de mannen op het strand van Langeoog, nog ongelooflijker voor hem, C. Troost uit Leek, bestman aan boord van de Hunze VI. Had hij vrije wacht of was hij even/voor iets anders beneden toen de ramp zich over zijn schip voltrok? Later zal hij hierover meer kunnen vertellen, dan zal hij ook weten dat zijn redding te danken is aan het doortastende optreden van de mannen op Langeoog, van mannen als Hillrich Kuper, die woensdagmorgen — na het zware stormachtige weer van de afgelopen nacht — zich als wachtsman van de zeereddingsdienst naar de uitkijktoren aan de oostzijde van het dorp begaf en daar de Hunze VI een zware strijd met de woest aanrollende watermassa's zag voeren. Het was slecht, bitter slecht weer. Plotseling kwam een volle dwarszee op het kleine slechts 140 ton metende scheepje af. Het viel, niet tegen dit geweld bestand, opzij en sloeg om. Het stuurhuis sloeg weg. Slechts enkele seconden later dreef de Hunze VI snel in oostelijke richting weg. Vliegtuig daalde uit de hemel
Onmiddellijk vertrok Hillrkh Kuper van zijn hoge uitkijkpost naar de wadzijde van het eiland, waar de reddingboot gereed lag. Kuper is tevens gezagvoerder van deze boot, maar toen zij in een nog holle zee buiten kwamen, moesten zij onverrichterzake terugkeren. Spoedig daarop ontdekte hij, thans gezeten in een particulier sportvliegtuigje, het wrak aan de grond, in de branding, op ongeveer tien kilometer afstand van het dorp. Het zekere voor het onzekere nemende waarschuwde hij onmiddellijk een hefschroefvliegtuig, dat van het vaste land naar Langeoog kwam om enkele brandweerlieden aan boord te nemen. Al leek de kans ook klein, er zouden misschien nog mensen binnen in het schip kunnen zijn. Zijn voorgevoel bedroog hem niet. Toen de mannen, met lasapparatuur en ander reddingmateriaal uitgerust, boven het schip verschenen, stond daar plotseling bestman Troost aan dek. Volkomen verward, verbijsterd door het weergaloze avontuur, dat zijn kapitein en zijn matroos, zijn baas en zijn knecht, maar in feite zijn beste vrienden, het leven had gekost en dat hem door een wonderlijke speling van het lot, van een zeker schijnende dood had gered. Oude vrienden. Al vele jaren lang voeren zij met hun drieën op de Hunze VI, een weliswaar oud en klein, maar toch een goed en betrouwbaar scheepje, iedere week heen en weer tussen Groningen en Hamburg. Zij voeren scherp op tijd, want een lijndienst is een lijndienst. Dit keer was het minder dan geen weer, een verraderlijke dwarszee gooide het schema en het schip in duigen. De ene golf smeet het scheepje om en eenmaal aan de grond zette een andere golf het weer recht en zo stond hij daar opeens aan dek en als in een wonder zag hij uit de hemel die mannen met een hef schroef vliegtuig komen. Snel werd hij van boord gehaald en naar het ziekenhuis in Esens, enkele tientallen kilometers ten noorden van Aurich gebracht. Lamgebeukt schip. Toen wij korte tijd later in een speciaal gecharterd vliegtuig tussen dichte regenbuien door en boven een nog steeds woest aanrollende zee de Hunze VI van dichterbij konden bekijken, begrepen we iets van die verbijstering bij bestman Troost. Een lam gebeukt schip, dat nog maar enkele weken geleden fris in de verf na een reparatiebeurt van de werf was vertrokken, lag daar met de kop op het strand, in de branding. Het was eb: een breed strand, ongeveer tachtig meter water, dan de ruim 30 meter lange Hunze VI. iedere golf joeg grote hoeveelheden water over het zwaar geteisterde achterschip zonder stuurhuis. De mast was weggeslagen, de luiken lagen open, op het ebstrand lagen resten van de lading. Hier werkten ook enkele mannen. Zij poogden de overige lading te bergen om dan het water weg te pompen. Want het strand van Langeoog is gevaarlijk; voordat men het weet heeft het zand zich over het schip heen gewerkt. Het bergen van de lading behoeft overigens geen al te groot karwei te zijn. De Hunze VI vertrok namelijk met slechts veertien ton stukgoed uit Hamburg, niet veel, maar een lijn is een lijn was nu eenmaal het motto van de rederij, de Groninger Beurtvaart N.V. te Groningen en het was ook het motto van die drie mannen aan boord, die jaar in jaar uit han scheepje binnenbrachten in de havens van Hamburg en van Groningen. Men deed het misschien in Hamburg toen zij dinsdagmiddag om twee uur deze haven uitvoeren, men rekende er zeker in Groningen op dat het schip als steeds zo omstreeks acht uur gisteravond het Oosterhamrikkanaal zou opvaren. Bar en slecht weer en een grondzee zoals men voor de augustusmaand bepaald abnormaal mag noemen, zetten het uurwerk stil, voor altijd voor kapitein Karel en zijn trouwe matroos Hesling. Misschien ook voor de „Hunze VI"? De komende dagen zullen hierover uitsluitsel geven. Bestman Troost zal, naar het zich volgens de laatste berichten laat aanzien, zijn ongelooflijk avontuur nog vaak kunnen vertellen. Als hij wil, maar nit ervaring weten we dat dergelijke ervaringen, met het verlies van je beste vrienden op de achtergrond, meestal slechts voor de eigen herinnering worden bewaard.
“Hunze VI” wrak liggend op Langeoog. 28.08.1961 Op zaterdag door Fa. Byl van Borkum de HUNZE VI geborgen na 8 dagen bezig te zijn geweest met pompen om het schip weer drijvende te krijgen. Dezelfde zaterdag afgesleept naar het eiland Langeoog. De veertien ton lading is verloren gegaan.
Verslag Raad voor de Scheepvaart:
Op 16 augustus 1961 is het motorschip HUNZE VI op de reis van Hamburg naar Delfzijl nabij Langeoog gekapseisd en vergaan. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit kapseizen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 januari 1962, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J.F. van Doorn. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van het verhoor van de bestman, zomede van enige brieven van de consul-generaal van de te Hamburg met bijlagen, waaronder een rapport van de schipper van de reddingboot te Langeoog en enige krantenknipsels, en hoorde de bestman C. Troost als getuige. Bovengenoemde bescheiden houden zakelijk het volgende in: Het motorschip Hunze VI was een Nederlands schip, toebehorende aan de Groningen-Rotterdammer Stoombootmaatschappij, te Groningen. Het schip was gebouwd in 1929, mat 117 brutoregisterton en werd voortbewogen door een 100 pk motor. Het schip onderhield een weekdienst tussen Groningen, Hamburg en Bremen. Bestman C. Troost voer sinds februari 1953 als zodanig op dit schip. Tot 1955 bestond de bemanning, inclusief de kapitein, uit 4 personen, sindsdien uit 3 personen, de kapitein, een bestman en een matroos. Op 13 augustus 1961 was de Hunze VI te Hamburg aangekomen, loste de volgende dag de lading en nam op 15 augustus 1961 ongeveer 15 ton stukgoed in, waarna het schip zeeklaar werd gemaakt. De ruimen werden afgedekt met ijzeren luiken; daarover werden 2 presennings gelegd en na schalken werden sjorbeugels aangebracht. Op 15 augustus 1961, te 14.00 vertrok het schip van Hamburg. De diepgang was vóór 15 en achter 17 dm. Zoals altijd voer het schip zonder loods de Elbe af. Troost had de wacht tot 18.00 uur; daarna kwamen de kapitein en matroos op wacht. Het schip stuurde goed en liep volle kracht, 7 mijl per uur. Het was slecht weer; de wind was te 18.00 uur WNW 9 en men had af en toe regenbuien. De bestman had een hut in het voorschip, die hij deelde met de matroos.
Op 16 augustus 1961, te 01.00 uur, loste de bestman de kapitein weer af. De matroos ging slapen, de kapitein bleef nog enige tijd boven. Het schip bevond zich toen ongeveer 1½ mijl voorbij Elbe II-vuurschip. Te 02.00 uur nam de kapitein het roer en ging Troost de motor smeren. Toen deze daarmee klaar was en de wacht overnam van de kapitein, heeft hij deze voorgesteld om, wegens het bar slechte weer terug te keren. De kapitein wilde echter doorgaan en ging toen slapen. Troost werd te 09.00 uur weer afgelost. Het schip bevond zich toen tussen de boeien JE 10 en JE 11. Er was nog steeds storm uit WNW; de vaart was volle kracht niet meer dan 4 mijl. De kapitein besloot Norderney binnen te lopen. Troost is te 09.00 uur gaan slapen. Te omstreeks 11.20 uur werd Troost uit zijn kooi gegooid; hij hoorde nog even de schroef draaien.Hij bemerkte, dat het schip ondersteboven lag. Troost raakte eerst in paniek, doch kalmeerde na enige tijd. Hij kon in een luchtzak adem blijven halen. Tegen 15.00 uur kwam het schip weer nagenoeg recht te liggen, het had enige slagzij over stuurboord. Troost slaagde er toen in de uitgang van het logies te bereiken en aan dek te komen. Het stuurhuis en de mast bleken weggeslagen te zijn. Troost zag niets van de kapitein of de matroos. Er sloegen nog steeds zeeën over het schip. Troost begaf zich naar bakboordzij van de bak en wist vandaar de aandacht te trekken van mensen aan het strand. Ongeveer 20 minuten later werd hij door een hefschroefvliegtuig van boord gehaald en naar het strand gebracht; vervolgens werd hij naar een ziekenhuis vervoerd. Hij hoorde toen, dat hij zich niet op Norderney maar op Langeoog bevond.
Uit het rapport van schipper Kuper van de reddingboot te Langeoog blijkt, dat deze op 16 augustus 1961 tegen 11.00 uur heeft gezien dat de Hunze VI, vanuit het oosten komende, naar de Akkumer Ee voer. Het schip was toen ongeveer 2 mijl van Langeoog verwijderd. Hoewel het schip toen nog wel 11 meter water onder de kiel moet hebben gehad, liepen er zware grondzeeën. Toen het schip koers zette naar ton A 1 van de Akkumer Ee, achtte de schipper de toestand voor het schip zeer gevaarlijk. Plotseling zag hij, dat het schip door een zware grondzee werd opgenomen en omsloeg. Het was toen 11.32 uur. De schipper maakte alarm en voet te 12.40 uur met de reddingboot uit.Van de Hunze VI was toen niets te zien. De reddingboot is blijven zoeken tot 13.30 uur. Uit het gedrag van twee vliegtuigen begreep de schipper, dat deze iets zagen. Hij is na het binnenlopen naar het vliegveld gegaan, is met een der vliegtuigen opgestegen en kon toen zien, dat het wrak omgekeerd naar het strand dreef bij het Kleine Slop. De schipper wilde daarna met een hefschroefvliegtuig naar het wrak om te trachten daarin zich bevindende personen te redden. Hij vernam op het vliegveld, dat het wrak was recht gekomen en dat zich een persoon op de bak bevond. Hij ging met een hefschroefvliegtuig erheen, maar toen hij bij het wrak kwam, had juist een ander vliegtuig de bestman Troost gered. De wind was NW 7 en in buien 8; hevige regenbuien met daartussen goed zicht. Het was halftij van vloed met een zeer sterke vloedstroom. De schipper meldt nog, dat de diepte op de drempel van de Akkumer Ee bij laagwater 24 dm is, maar dat op 16 augustus 1961 het gehele vaarwater bedekt was met branding. Het wrak lag op NB 53° 45’9 en OL 7°33.7’. De kapitein was Elzo Karel, geboren 18 juli 1897, en de matroos was H. Hessling, 31 jaar oud. Hun lijken zijn na enige tijd aangespoeld.
Ter zitting verklaarde de bestman, in aanvulling op zijn bij het vooronderzoek afgelegde verklaring, dat hij sinds 1952 op de Hunze VI voer. Vóór 1955 waren er totaal 4 man aan boord, maar in 1955 of 1956 had getuige alleen met kapitein Karel op het schip gevaren. Sinds omstreeks 1956 matroos Hesling aan boord was gekomen, bestond de bemanning uit 3 personen. De Hunze VI vertrok 15 augustus 1961, te 14.00 uur, van Hamburg met bestemming Groningen. Getuige loste ’s nachts te 24.00 uur de kapitein af. Men was 1½ mijl voorbij Elbe II-vuurschip. Het was zeer slecht weer; getuige vernam van Hesling, dat te Cuxhaven het sein voor storm uit het NW opstond. Getuige heeft de kapitein voorgesteld om niet uit te gaan, maar deze wilde doorgaan. Getuige deelde de raad mee, dat hij weleens meer bij slecht weer de kapitein had voorgesteld niet uit te varen, maar ging ook toen niet in op het voorstel in. Toen getuige schriftelijk bij de rederij daarover klaagde, kreeg hij de indruk, dat hij zou worden ontslagen, indien hij daarop verder inging.
Getuige bemerkte die nacht bij het aflossen van de kapitein, dat deze had gedronken, maar deze wist wel wat hij deed en getuige kon redelijk met de kapitein spreken. Nadat getuige de motor had gesmeerd, is de kapitein te 01.45 uur van 16 augustus 1961 naar zijn kooi gegaan. Getuige voer naar buiten; gedurende enige tijd moest met verminderde vaart worden gevaren. Getuige volgde de JE-route. Getuige is tot 09.30 uur op de brug gebleven. Getuige kon het schip op koers houden. Hij hield de routeboeien aan bakboord en ongeveer ¾ mijl benoorden de boeienlijn. De koers was na boei JE 11, W½Z, maar getuige stuurde 2 streken op voor drift. Getuige had vrijwel de gehele wacht ebstroom gehad. Het schip liep minder dan 4 mijl. Het weer was niet slechter geworden en de omstandigheden vielen getuige nogal mee. Getuige deelde de raad mee, dat het de gewoonte was om bij gunstige omstandigheden en vloedstroom overdag bij Norderney naar binnen te gaan en over het Wad de reis naar de Ooster Eems te vervolgen. Nadat getuige na 09.30 uur de motor had gesmeerd, is hij naar de brug gegaan en heeft daar met de kapitein overlegd over de verdere navigatie. Men kwam toen overeen bij Norderney naar binnen te gaan; de vloedstroom was doorgekomen. Getuige heeft te 10.00 uur ontbeten en is dan in zijn hut voorin op zijn kooi gaan liggen. Door de hevige bewegingen van het schip was het niet mogelijk te slapen.Getuige weet, dat de motor steeds heeft gedraaid. Tegen 11.20 uur hoorde getuige een zware zee aankomen; deze trof het schip aan stuurboord en daarna kenterde de Hunze VI over bakboord. Getuige zag op zijn horloge, dat het 11.20 uur was. Getuige viel uit zijn kooi en bemerkte, dat het schip ondersteboven lag. Getuige kon zich in de voorpiek werken, zo dicht mogelijk bij de kiel, en had daar lucht. Getuige heeft gevoeld, dat de mast brak en daarna, dat het schip over zand schoof. Getuige vernam later , dat het schip onder water ongeveer 6½ km is verdreven. Te 12.30 uur bleef het schip enige tijd hangen; daarna ging het meer op zijn zij liggen. Ten slotte is het schip recht gekomen, getuige heeft zich met moeite naar buiten kunnen begeven; het was toen 15.03 uur. Er liep hevige branding. Getuige is naar de bak gegaan; kon vandaar de aandacht trekken van mensen aan het strand en is na enige tijd door een hefschroefvliegtuig van boord gehaald. Eerst later vernam de getuige , dat het schip niet bij Norderney, maar bij Langeoog was gekenterd.
Getuige deelde de raad mee, dat het in het voorjaar van 1961 was voorgekomen, dat matroos Hesling getuige, die in zijn hut was, kwam roepen om op de brug te komen. Toen bleek het schip zich in de Akkumer Ee te bevinden. De kapitein zei dat hij zich had vergist; hij wilde bij bij Norderney naar binnen gaan maar hij was bij Langeoog naar binnen gevaren. Er stond toen een zeer zware NO storm. De kapitein die te veel had gedronken , liet aan de getuige over het schip weer naar buiten te brengen. De uiterton van Norderney en die van Langeoog verschillen aanmerkelijk. Getuige vermoedt, dat het schip is verlijerd en dat de kapitein toen heeft besloten de Akkumer Ee in te lopen. Getuige kon te 09.30 uur aan de kapitein merken, dat deze de vorige avond had gedronken, maar hij maakte niet de indruk daarna weer gedronken te hebben.
De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat uit het onderzoek wel met zekerheid is komen vast te staan, dat het vergaan van de ‘Hunze VI’ op 16 augustus 1961 in de Akkumer Ee het gevolg is van het feit, dat het schip door een zware grondzee is gegrepen en daardoor gekenterd. Hoe dit precies is gebeurd, kan alleen worden vastgesteld uit her rapport van de schipper van de redding-boot te Langeoog. Hillrich Kuper. Deze zag de pogingen van het schip om naar binnen te gaan, zag het gevaar van deze manoeuvre in en heeft al het mogelijke gedaan om hulp te verlenen. De inspecteur spreekt woorden uit van waardering uit voor hetgeen deze schipper heeft gedaan en ook voor hetgeen anderen hebben gedaan om de bestman C. Troost te redden.
Het blijkt, dat de bestman de wacht heeft gehad tot 09.30 uur van 16 augustus 1961. Er is niets bekend over enige beweeggrond voor de kapitein om de Akkumer Ee binnen te lopen. Te 09.30 uur, toen de kapitein op wacht kwam, was deze niet onbekwaam. Men kan slechts gissen hoe het schip in de Akkumer Ee kwam. De manoeuvre op zich zelf om daar bij NW storm naar binnen te gaan was zeer gevaarlijk. De inspecteur wijst er verder op, dat het tijdens het varen op de Elbe op 15 augustus 1961 al zeer slecht weer was. Men moet zich afvragen of het wel verstandig was om met dat weer naar buiten te gaan.
De kapitein was niet onbekwaam; hij vertrouwde zijn schip en dit was zeewaardig. Toch wijst de inspecteur erop, dat het voor een klein schip altijd gevaarlijk is om bij stormweer op zee te zijn. De kapitein heeft de windkracht onderschat; hij had binnen moeten blijven. De kapitein had moeten voorkomen, dat zijn schip in een gevaarlijke toestand kwam. De inspecteur spreekt vervolgens woorden van deelneming uit jegens de nabestaanden van kapitein Karel en matroos Hesling, die bij deze ramp hun leven verloren.
Het oordeel van de Raad luidt als volgt:
1. De onmiddellijke aanleiding tot het vergaan van de Hunze VI staat op grond van de verklaring van schipper Kuper van Langeoog wel met redelijke zekerheid vast: kapitein Karel heeft gepoogd, de Akkumer Ee binnen te lopen, terwijl dat onder de toen heersende omstandigheden van wind en water met dit schip uiterst gevaarlijk was. Daarbij is een grondzee het schip fataal geworden. Geheel onzeker is gebleven,waarom kapitein Karel gepoogd heeft dit gat binnen te lopen. De Raad kan zich daarom niet in beschouwingen omtrent deze vraag begeven.
2. Wel zijn er in dit onderzoek enige punten aan de dag gekomen, die de aandacht verdienen, ook al staan zij niet in rechtstreeks verband met de ramp. In de eerste plaats is daar het feit, dat de Hunze VI onderbemand was. Natuurlijk kan men er zich slechts over verheugen, dat deze ramp niet nog meer slachtoffers heeft gemaakt; dat neemt evenwel niet weg, dat het verkeerd is geweest, dat men de hand heeft gelicht met voorschriften, die toch mede in verband staan met de bij de veiligheid van de scheepvaart betrokken belangen. In de tweede plaats kan het niet worden goedgekeurd, dat de Hunze VI de reis van Hamburg naar Groningen heeft ondernomen en voorgezet, hoewel men – gelijk bestman Troost ter zitting heeft verklaard – bij Cuxhaven de twee rode lichten, signaal voor NW storm, heeft gezien. De bijna ledige Hunze VI had toen stellig beter weer behoren af te wachten.
3. De Raad spreekt zijn waardering uit voor het doelmatige , weloverwogen en moedige optreden van schipper Kuper van Langeoog en van allen, die tot de reddings- en verdere werkzaamheden hebben bijgedragen.
De Raad betuigt voorts zijn deelneming aan de nabestaanden van de slachtoffers van deze ramp.
Aldus gedaan door de heren prof. Mr. Ch. J. Enschedé, voorzitter, C.W. Slot, H.A. Broere en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van ’s Raads secretaris, mr. A.Boosman, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare zitting van de Raad van 7 februari 1962.
|