1957-02-02: |
Stranding van het motorschip ,,MICHEL SWENDEN" bij de haven van Port Talbot. (Schepenwet art. 1, 42, 48 e.a.).
Op 2 februari 1957 is het motorschip ,,MICHEL SWENDEN", dat op de rede van Port Talbot ten anker lag, door breken van het anker gestrand bij de haven; eerst 12 dagen later slaagde men erin het schip vlot te brengen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 april 1957, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip ,,Michel Swenden" meet 499.8 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 500 pk motor. Op 1 februari 1957, te 11.05 vertrok de ,,Michel Swenden" leeg van Waterford met bestemming Port Talbot. De diepgang was vóór 5', achter 7' 06". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 9 personen. Op 2 februari 1957, te 3.20 uur, kwam de ,,Michel Swenden" ten anker op de rede van Port Talbot, achter b.b.-anker met 30 vaam ketting. Het schip lag in 4 vaam water, ongeveer op mijl afstand in richting 76" r.w. van de wrakboei op de rede. Het was goed weer, de wind was W.Z.W. 4, er stond wel enige deining. Er werd ankerwacht gelopen; volgens de kapitein moesten de stuurman en een matroos aan dek zijn. De kapitein ging naar zijn hut om de douaneformulieren in te vullen. De stuurman heeft verklaard, dat hij op 2 februari 1957, te 4 uur, op wacht kwam en direct naar de brug ging. Hij zag, dat de wrakboei en de rode gasboei ongeveer in lijn waren, en hij schat de afstand tot de wrakboei op ruim een halve mijl. Het schip lag ongeveer halverwege de wal en de wrakton. Het was niet mogelijk een goede ankerpeiling te nemen. De stuurman had reeds bemerkt, toen hij nog in zijn kooi lag, dat het schip bij het ten anker komen hevig slingerde. Daar de stuurman de gloed van de karretjes van het hoogovenbedrijf aan de wal kon zien, meende hij, dat het schip dichter bij de wal lag dan de ankerpeiling van de kapitein aangaf, dichter daarbij dan hij ooit tevoren daar ter rede had gelegen. Het schip lag rustig met de kop op de deining. Toen te circa 4.40 de loodsboot naar buiten kwam, heeft de stuurman met de Aldislamp geseind en om een loods gevraagd. Hij liet de bemanning porren, waarschuwde de kapitein en de machinekamer en ging naar zijn hut om een jekker te halen. Hiervóór had de stuurman nog niets van eventueel verdrijven van het schip bemerkt. Toen hij na het halen van zijn jas weer bovenkwam, lag het schip naar zijn mening bepaald dichter bij de wal dan tevoren. Het schip nam aan b.b.-achterschip een klap water over, waardoor de stuurman tegen dek sloeg. Hij liep gauw langs s.b.-zij naar de bak en stak nog 15 vaam ketting bij. Door zijn voet op de ketting te plaatsen, kon hij bemerken, dat het anker nog niet hield, en enige minuten later liet hij s.b.-anker vallen. De kapitein was, na geroepen te zijn, naar de brug gegaan. Hij zag, dat de stuurman had bemerkt, dat het schip afdreef en meer ketting stak en, daar het schip ook toen nog naar de wal dreef, s.b.- anker liet vallen. De kapitein liet de stuurman b.b.-anker ophieuwen en liet met de machine volle kracht vooruitslaan. Toen het anker bovenkwam, zag men, dat de vloeien waren verdwenen. Volgens de stuurman stootte het schip toen reeds zodanig, dat men bijna niet meer op de bak kon verblijven. De kapitein liet s.b.-anker hieuwen om de kop van het schip goed op zee te krijgen, maar ook dit anker krabde. De kapitein verzocht de loodsboot om assistentie en kreeg ten antwoord, dat over 20 minuten een sleepboot zou komen. Het schip dreef door de hoge deining en de stroom op de wal; het was l+ uur vóór hoogwater. Het achterschip kwam dicht bij de noordpier. Het s.b.-anker werd ingedraaid; de kapitein trachtte nog, met de machine vooruitslaande, vlot te komen, maar de schroef sloeg aan op de stenen en stopte dan. De loodsboot schoot een lijn over, maar toen daarmee trossen waren overgebracht, was het te laat geworden om afsleeppogingen te maken en werden de lijnen verankerd met een dreg en een boei. Bij laagwater werd bemerkt, dat de schroef ernstig was beschadigd en dat het roer niet meer wilde draaien. Men bracht een sleepdraad uit en verankerde deze. Te 19.10 uur pikte een sleepboot de tros op en begon te trekken, maar na korte tijd brak deze. Het schip stootte hevig en het achterschip stootte herhaaldelijk tegen de noordpier. Op 3 februari kwam een agent van Lloyds aan boord en gaf adviezen over het afslepen. Toen de pogingen daartoe door de zware deining die dag en ook op 4 februari geen succes hadden, werd besloten de afsleeppogingen te staken totdat de getijden gunstiger zouden zijn. Om het stoten te verminderen, is water in het ruim gepompt. Op 13 februari werden de trossen weer gereed- gemaakt om te slepen en op 14 februari begonnen twee sleepboten, nadat het ruim door de brandweer was leeggepomt en trossen waren vastgemaakt, te 17 uur te trekken. Reeds te 17.30 uur kwam de ,,Michel Swenden" vlot; hierbij ging s.b.-anker verloren. Nadat twee andere sleepboten waren vastgemaakt, schutte het schip door en meerde te 19.15 uur aan de kade. De volgende dag werd het schip opgenomen in het droogdok. Nadat voorlopige reparaties waren uitgevoerd, begon op 27 februari de sleepboot TYNE de "Michel Swenden" naar Rotterdam te slepen. Op 3 maart werd aan de Parkkade gemeerd. De loods te Port Talbot heeft een verklaring geschreven, meldende, dat volgens zijn mening de ,,Michel Swenden", gezien de weersomstandigheden, op 2 februari 1957 op een veilige plaats ten anker was gekomen. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Toen de ,,Michel Swenden" op 2 februari 1957 na 3 uur voor de haven van Port Salbot arriveerde en enige uren moest wachten voordat zou kunnen worden geschut, was er, wat de weersomstandigheden betreft, geen bezwaar om ten anker te gaan en te wachten totdat de loods zou komen. Doordat de kapitein reeds vaak daar ten anker was gekomen, heeft hij gemeend een zodanige plaatselijke bekendheid te hebben, dat controle op zijn ankermanoeuvre overbodig was. De raad merkt hier op, dat, hoe groot ook de plaatselijke bekendheid is, bij ten anker komen het steeds nodig is het lood te gebruiken, daarbij de bevonden diepten corrigerende voor het getij- verloop, en waar mogelijk de ankerplaats vast te stellen door een goede ankerpeiling. Eerst dan is het mogelijk later daarop controle uit te oefenen en eventueel verdrijven onmiddellijk vast te stellen. De kapitein liet alle controle na. Hij liet niet loden en door ten anker komen juist op de lijn van de lichtboei naar het licht op de pier, de enige onpeilbare punten aldaar, kon geen kiuispeiling worden genomen. Hij schatte de afstand tot de lichtboei; dit is onbetrouwbaar. De door betrokkene als zodanig opgegeven ankerplaats is wel goed, maar het is zeer aan twijfel onderhevig of het schip inderdaad daar ten anker is gekomen. De kapitein is er van overtuigd, dat het schip eerst na 4 uur, op de wacht van de stuurman, is begonnen te verdrijven, doch uit niets blijkt, dat dit inderdaad is gebeurd. De stuurman meende te 4 uur direct al, dat het schip dichter bij de wal lag dan andere keren. Het is ook meer waarschijnlijk, dat het anker is gebroken bij het vallen dan enige tijd nadat het schip al rustig ten anker lag. De stuurman heeft niet door peilingen kunnen vasstellen, dat het schip verdreef. Op het moment, dat de stuurman liet uitporren wegens het uitkomen van de loodsboot, moet het schip al zo ver zijn verdreven, dat het in de branding lag. Alle pogingen om het schip daarna nog in diep water te krijgen, hebben toen gefaald. Het schip strandde en is eerst 12 dagen later in ernstig beschadigde toestand vlot gebracht. De raad is van oordeel, dat deze ramp het gevolg is van de verkeerde manier, waarop de kapitein zijn schip ten anker heeft gebracht, waardoor ook latere controle op de ligging van het schip vrijwel onmogelijk was. De raad straft kapitein B. wegens diens schuld aan deze ramp door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemenvoor de tijd van 2 weken. |