|
Raad voor de Scheepvaart. Gisteren werd nog de volgende uitspraak gedaan: Uitspraak betreffende het aan de grond lopen op 10 oktober in het Oude Vlie van het stoomschip PROFESSOR BUYS, gezagvoerder A. Ribbens, te Harlingen, rederij: Hollandsche Scheepvaart Maatschappij te Amsterdam. De Raad is van oordeel, dat het aan de grond lopen van de PROFESSOR BUYS veroorzaakt is, doordat de loods zich bij het anker opgaan heeft vergist. Hij heeft gemeend twee rode tonnen in het ZO rak te moeten zien, waar hij in werkelijkheid slechts één te passeren had. Uitziende naar de tweede ton, heeft hij ten onrechte een rode ton daarvoor aangezien, is, daarop aansturende, uit het vaarwater geraakt en aan de grond gelopen. Hoewel de Raad het begrijpelijk acht, dat de kapitein vertrouwd heeft op de aanwijzingen van de loods, die in het bezit was van een formele aanstelling, en dus geacht mocht worden met het vaarwater geheel bekend te zijn, wenst hij er op te wijzen, dat zulks de kapitein niet ontheft van de aansprakelijkheid voor de gevolgen, door een fout van de loods ontstaan. De gezagvoerder is verplicht de loods te controleren, en hem zulke opmerkingen te maken, als hij in het belang van de navigatie nodig acht. In het onderhavige geval was de kapitein daartoe niet in staat, daar hij geen zeilaanwijzing aan boord had, evenmin een bijgewerkte kaart, waarop de af te leggen route behoorlijk kon worden nagegaan. Daardoor was het onmogelijk, bij het ten anker gaan, of voor het anker op te gaan, de plaats, waar het schip zich toen bevond, te bepalen, vast te stellen, of het schip de juiste koers voorlag, en die koers aan te geven en te controleren, eindelijk zich, door vergelijking met de betonning op de kaart, te vergewissen, dat ook dienovereenkomstig werd gevaren. Had de kapitein geweten, dat zich op de scheiding van het ZO rak en het Oude Vlie een gasboei bevond, en dat hij die aan bakboord moest passeren, dan had hij en persoonlijk en door het dek personeel een scherp uitzicht naar die boei laten houden en was dan waarschijnlijk het ongeval voorkomen. Waar art. 4b van de Schepenwet, art. 27 van het K. B. van 22 sept. 1909 (St.bl. 315) voorschrijft, dat aan boord de nodige zeekaarten en zeilaanwijzingen aanwezig moeten zijn, nodig voor de te ondernemen reis en deze behoorlijk moeten zijn bijgehouden, terwijl de kaarten op voldoend groot bestek moeten zijn, om er behoorlijk op te kunnen navigeren, behoort deze bepaling, in het belang van de veilige vaart voorgeschreven, te worden nagekomen.
|