1919-01-00: |
1e reis; 28 januari 1919, De gestrande motorschoener ‘Steenwijkerdiep” is hedenmiddag door de sleepboot “Witte Zee” vlot gesleept van de Razende Bol (Haaksgronden) en lag 7 uur gemeerd te Nieuwediep, ogenschijnlijk onbeschadigd.
11 februari 1919: IJmuiden . De schoener “Steenwijkerdiep”, die maandag van IJmuiden naar Kopenhagen vertrokken was, is uit zee teruggekeerd wegens onbestuurbaarheid.
IJmuiden 12 februari 1919, Wegens een vordering van 30.000 gulden voor verleende diensten tijdens ene stranding nabij Nieuwediep is heden namens een aantal vletterlieden beslag gelegd op de hier liggende motorschoener “Steenwijkerdiep”.
14 februari 1919, het opgelegde beslag is na borgstelling opgeheven.
IJmuiden. Op 15 februari de reis weer hervat naar Kopenhagen.
London 27 februari, de motorschoener “Steenwijkerdiep”, met stukgoed van Rotterdam naar Kopenhagen, is bij Aberdeen gestrand. De opvarenden zijn gered. De vooruitzichten op berging zijn gunstig . De schoener kwam 1e maart eerst als gestrand gemeld aan te Aberdeen.
Kopenhagen 13 april. Uit een voor het Seegericht alhier afgelegde verklaring blijkt, dat de Ned. motorschoener “Steenwijkerdiep”, op 26 januari van Rotterdam naar alhier vertrokken, wegens stormweer circa 100 ton van de lading moest werpen en naar Amsterdam moest terugkeren om de belopen schade te herstellen. Op 15 februari werd de reis uit IJmuiden hervat. Bij Hanstholm werd wederom zwaar weer ontmoet, gedurende hetwelk zout water in de watervaten drong. Wegens aanhoudende tegenwind moest het schip naar de kust van Schotland afhouden. Toen men op de hoogte van Aberdeen gekomen was, werd om een loods geseind, die echter niet uitkwam. De schoener dreef tot dicht onder het havenhoofd alwaar de opvarenden met een lijn van boord werden gehaald en het meerder dagen aan de grond bleef zitten. Tenslotte kwam het vlot en in de haven gebracht. Na de nodige reparatie werd de reis voortgezet.
03-07-1919 : Raad voor de Scheepvaart Daarna werd een onderzoek ingesteld naar de stranding op de Razende Bol op 27 Januari en de stranding op 26 Februari bij Aberdeen van het motorzeilschip „Steenwijkerdiep" reederij Hollandsehe Vrachtvaart Maatschappij te Rotterdam. Gehoord werd de gezagvoerder H. Datema uit Rotterdam. De „Steenwijkerdiep" was een tweemastmotorschoener van 400 ton. De kapitein had in den laatsten tijd meer op stoomschepen gevaren, doch bezat zowel een diploma voor de grote stoomvaart als voor de grote zeilvaart. Het doel van de reis was Kopenhagen, de lading aan boord bestond uit stukgoederen. Het weer was slecht en men had een slecht zicht. Het schip was erf loefgierig. Er werd enige malen voor de stranding op de Razende Bol geland en de diepgang bedroeg toen 15 vaam. Op 27 Jan. had de stranding plaats, het schip kwam evenwel zelf weer los. Op 26 februari bevond men zich ter hoogte van Christiansand, het was stormachtig. De kapitein vond evenwel geen aanleiding met het oog op den barometerstand een der havens in Noorwegen binnen te lopen. Later toen het erger begon te stormen was er geen kans meer om binnen te lopen, het schip dreef af. Het drinkwater aan boord was ondertussen zout geworden, ook was de olie aan boord op geraakt, zodat de boordlichten niet konden branden. Men besloot naar de Engelsche kust te sturen, even ten Noorden van Aberdeen was het schip wederom gestrand. Het weer was buiig, er werd getracht het anker te laten vallen, doch dat gelukte niet door een defect aan de ankerkettingen. Later was het schip door de sleepboot „Hull" naar Aberdeen afgesleept, waar de voorlopige reparaties plaats vonden. Hierna werd de reis voortgezet naar Kopenhagen. De kapitein was voor de stranding op de Razende Bol steeds aan dek geweest. Een van de leden der bemanning, die hierna gehoord werd, verklaarde, dat de kapitein gedurende de reis zwaar beschonken was en niet handelend kon optreden, de stuurman had in het geheel geen benul van de navigatie, er was totaal geen commando aan boord. Getuige had met nog enige leden der bemanning het schip te Aberdeen verlaten, zonder een verklaring af te leggen. De inspecteur voor de Scheepvaart constateerde, dat uit de verklaring van den kapitein zowel uit die der andere getuigen gebleken was, dat de kapitein aan de stranding op de razende Bol schuld had. Terwijl het water geen voldoende diepgang had, was er maar doorgevaren. De Raad zal later uitspraak doen.
Uitspraak 9 juli 1919 : Waar de scheepsrampen zijn door een daad en nalatigheid van de Kapitein, straft de Raad Hendrik Datema, geboren 2 juli 1865 te Nieuwe-Pekela wonende te Rotterdam, door hem de bevoegdheid te ontnemen als schipper te varen op een schip als bedoeld bij art 2 der Schepenwet, voor de tijd van 6 maanden. |