|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad behandelde daarop de zaak van het tjalkschip TJITSKIENA, kapitein J. Klugkist, schipper te Groningen. De TJITSKIENA was op reis van Hamburg naar Koog a.d. Zaan, geladen met 160.000 kg. maïs. Het was het eigendom van de schipper, die het 10 jaar geleden had laten bouwen voor NLG 11.000 en het voor 16.000 Mark had laten verzekeren. De 27e november vertrok het schip van Hamburg. Te Cuxhaven werd binnengegaan wegens tegenwind. Volledige kaarten waren aan boord en de kapitein, die de reis reeds meerdere malen maakte, kende de weg uitstekend. Tot 13 december bleef men in Cuxhaven. Men passeerde ‘s avonds omstreeks half negen, ter hoogte van Wangeroog, met oost-zuid-oostelijke wind sloeg toen het zeil over en brak de giek middendoor. Deze giek, die nog maar vijf jaar oud was, werd toen verkort. Er werd een rif gestoken en later nog een rif. Dat met korter zeil gevaren moest worden, hinderde wel enigszins in de bewegingen. Men kon de Eems niet binnen varen zonder enige assistentie. Des middags om 1 uur van de 14e stootte het schip op een voorwerp, later stootte het nog eens weer en toen bleef het zitten op de buitenkant van het Bornrif bij Ameland. Men peilde toen goed 3½ vaam water. Men was genoodzaakt een noodsein op te zetten. Om half vier kwam toen van Ameland een reddingsboot. Eerst stak men beide ankers met kettingen voor de TJITSKIENA en toen gingen vijf personen over op de reddingsboot. Tegen donker waren deze personen aan land. De schipper verklaarde ter zitting, dat hij nimmer als kapitein of stuurman had dienst gedaan op enig schip boven de honderd ton. Daar hij ééns een reis als uitkijk naar Kopenhagen had meegemaakt, bezat hij een diploma voor de grote vaart. Het onderzoek werd ingesteld om te onderzoeken of de ramp is te wijten aan enige nalatigheid van schipper Klugkist. Behalve de kapitein werden in deze zaak nog twee getuigen gehoord. Getuige Jan Stienstra, stuurman van beroep, verklaarde, dat het hem verbaasd had, hoe bij voortdurende koersverandering telkens minder water wordt gelood, ten slotte zelfs niet meer dan 2½ vadem. Voor het overige gedeelte volhardt deze getuige bij de scheepsverklaring, evenals de tweede getuige, de matroos R. Nijveen. Uitspraak volgt later. (opm: zie ook PGC 161209, NRC 191209 en PGC 211209)
|