|
Raad voor de Scheepvaart. De Raad deed gisteren onderzoek inzake het stranden op 21 september 1917 in de Kalmar Sund van het zeilschip EBEN HAËZER, schipper-eigenaar S. Karssies te Groningen. Als eerste getuige wordt gehoord S. Karssies, schipper van de EBEN HAËZER. Deze deelt mee, dat men de 20e september 1917 uit Kalmar was vertrokken. De bemanning van de EBEN HAËZER bestond uit 3 koppen. De Raad vraagt, of het niet beter zou zijn geweest, als de bemanning uit 4 personen zou bestaan. Z. i. had de ramp dan misschien voorkomen kunnen worden. Het ongeluk had plaats de volgende dag, ’s morgens te ongeveer 3 uur. De wind was erg wispelturig en 's nachts om twaalf uur, tijdens mistig weer, bevond de EBEN HAËZER, zich bij het vuurschip Ut Grunden. De stuurman had toen de wacht en was alleen aan dek. De schipper had hem opgedragen hem bij naderend gevaar te roepen. De schipper is evenwel in slaap gevallen en is, toen de toestand kritiek werd, door de stuurman gewekt. Dit is evenwel eerst geschied om half vier, terwijl afgesproken was, het om half twee te doen. Het schip was aan de grond geraakt, maar is door eigen kracht weer vlot gekomen. De bemanning heeft weer koers naar Kalmar gezet en heeft daar het zwaar beschadigde schip laten repareren. Op de vraag van de Raad, of de schipper er meer last van gehad heeft, dat de stuurman zijn bevelen niet juist en tijdig uitvoerde, zegt deze, hierover nimmer te klagen te hebben gehad. Vervolgens wordt gehoord S. van der Plaat, stuurman op de EBEN HAËZER, deze verklaarde o.m., dat de schipper gezegd had, hem over een paar uur te roepen. Het was voortdurend dik van mist en getuige heeft geen lichten gezien, zoals de schipper heeft meegedeeld. De Raad merkt op dat getuige de kapitein eerder had moeten roepen. Hij deed het niet om de schipper de nodige rust te gunnen. Getuige heeft aan de mogelijkheid van loden wel gedacht, maar dit ging moeilijk, omdat getuige alleen aan dek was. Zoals de Raad opmerkt, had dit, door tijdig de kapitein te waarschuwen, wel kunnen geschieden. Ook gaf getuige geen mistseinen, omdat hij van andere schepen ook niets hoorde en niet “voor gek wou staan blazen”. De Raad maakt getuige op dit enigszins vreemde argument opmerkzaam en vraagt de schipper of deze de stuurman gezegd had de misthoorn te gebruiken. Deze zegt dit te hebben gedaan. De matroos Mullens onderschrijft de verklaringen van de vorige getuigen en deelt mee, dat het zijn eerste reis op de EBEN HAËZER was. Het was niet zo mistig, of men kon het rode licht zien en hoorde tevens signalen. De inspecteur van de Raad merkte nog op, dat het wenselijk mag worden genoemd, een schip als de EBEN HAËZER met een bemanning van minstens 4 koppen uit te rusten. Het ongeluk ligt volgens spreker in onvoldoende bemanning en in een nalatigheid van de stuurman, waarvan de schipper het slachtoffer is geworden. De Raad zal later uitspraak doen.
|