1854
JB 270554
Batavia, 27 mei. Er is hier een gerucht in omloop, dat het Nederlandse schip AERT VAN NES in de Torres-straat zoude zijn vergaan. Men wil, dat de equipage door een Engels vaartuig zoude gered en op Singapore aangebracht zijn.
NRC 210754
Rotterdam, 20 juli. Kapt. Rogers, voerende het schip CONSTANTINE (opm: buitenlander) van Nieuw Zeeland te Madras aangekomen, bericht, dat hij op zijn reis Booby eiland heeft aangedaan en aldaar het postkantoor en de pakhuizen door de inlanders verwoest heeft gevonden. De 30e april het eiland verlatende, heeft hij op Great Warren rif, in de nabijheid van Raynes eiland, op strand zien zitten het Nederlandse schip AERD VAN NES, kapt. F.M. Carsjens, de 1e april van Sydney naar Batavia vertrokken. Dit schip was volgens zijn gissing drie dagen tevoren gestrand en was bijna geheel uit elkander gewerkt. Meer om de Zuid hadden nog twee andere bodems schipbreuk geleden.
NRC 290754
Batavia, 5 juni. De schepen DOELWIJK, kapt. J.H. Zeeman, HESTER, kapt. A. Viëtor, en AERT VAN NES, kapt. Karsiens, alle van Sydney naar deze plaats vertrokken, zijn, de eerste twee op de Kenn Rocks (opm: zie NRC 160854 en 040954) beoosten Australië, en de laatste in Torres-straat, verongelukt. Nadere bijzonderheiden omtrent deze schipbreuken ontbreken nog. De equipage der DOELWIJK is alhier aangekomen.
JB 290754
Ons blad bijna gereed zijnde, ontvingen wij nog van een welwillende hand het ondervolgend verhaal van het vergaan van drie schepen in Torresstraat, hetwelk wij ons haasten niettemin nog heden onze lezers mede te delen. Met leedwezen berichten wij het vergaan van drie schepen in de Torresstraat, en wel de bark THOMASINE, kapt. Holmes van Sydney, het schip FATIMAH, kapt. Hardie en de bark ELIZABETH, kapt. Curchill, beiden van Melbourne. De THOMASINE is op de 19 juni jl. gestrand op een onbekend rif op 16°29’ ZB 148°05’ OL Een man verdronk, terwijl de overige equipage, waaronder de kapitein met deszelfs echtgenoot en drie kinderen, waarvan één zuigeling, zich in de sloep redde. Nadat zij 15 dagen in de sloep doorgebracht en veel geleden hadden van de hitte en schaarsheid aan levensmiddelen en drinkwater, werden zij door het Hollands schip BATO, kapt. W.F. Broeksmit opgenomen. Het schip FATIMAH verging in de morgen van de 26 juni jl., in een diepe kom van het Great detached Reef op 11°47’ ZB 144°01’ OL het baken op Rain Eiland gepeild wordende NtW van het kompas op 10 mijlen afstand, de wind sterk uit het Z.O. met een 3 mijls stroom naar het NW. Bij het aanbreken van de dag ontwaarden zij twee wrakken op hetzelfde rif, het een de AERT VAN NES, het andere onbekend. De Engelse bark PROSPER passeerde in zicht, doch de gevaarlijke toestand waarin het schip verkeerde en het stormachtig weder maakten het waarschijnlijk onmogelijk enige hulp te verlenen. De equipage redde zich toen in de sloep, en werd na 9 dagen aan wind en weder te zijn blootgesteld geweest, veel geleden hebbende door gebrek aan drinkwater, in de Torresstraat aan boord van bovengenoemd schip BATO opgenomen. De bark ELIZABETH stootte in de nacht van 28 juni op een klein rif aan de buitenkant van het Great Barrierrif, op ongeveer 12°10’ ZB. Het schip raakte daarna weder vlot, doch maakte veel water. Bij het aanbreken van de dageraad verliet de equipage hetzelve in een zinkende staat dicht bij het Barrier rif, waarop men het later gestrand zag. Zij hielden toen koers op de Straat, kwamen, na 5 dagen op het water te hebben gedobberd, te Booby Eiland aan en waren 5 dagen op hetzelve geweest, toen kapt. Broeksmit, van het Nederlands schip BATO van Dordrecht hen opnam, met welk vaartuig de overgebleven equipages der voormelde schepen op de 25 dezer, behouden ter rede Batavia ankerden.
De gezagvoerders der drie ongelukkige schepen roemen zeer kapt. Broeksmit’s prijzenswaardige bejegening en zorgvuldige verpleging van hen en hun talrijke lotgezellen (44 in getal) en maken van deze gelegenheid gebruik hem hun oprechte dank te betuigen voor al zijn goedheden, en hem van harte voortdurend geluk te wensen.
(w.g.) Henry Holmes, gezagvoerder van het verongelukt schip THOMASINE.
(w.g.) H.H. Hardie, gezagvoerder van het verongelukt schip FATIMAH.
(w.g.) Curchill, gezagvoerder van het verongelukt schip ELIZABETH.
Batavia, de 27e juli 1854.
JB 260854
Van een welwillende hand ontvingen wij ter mededeling inzage van een brief van de heer F.M. Carssens, kapitein van het Nederlandse koopvaardijschip AERT VAN NES (opm: fregat, bouwjaar 1840), gedagtekende van Lunona, in het landschap Toebankoe, op de oostkust van Celebes, 1 juli jl., berichtende dat die bodem op de 17 april tevoren op Great Detached Reef in Torres Straat vergaan is en de bemanning zich slechts met levensgevaar in twee open boten door de branding heeft kunnen redden en na 35 dagen zwervens op zee, worstelende met honger en gebrek, zonder kleding en dekking, evenwel behouden ter genoemde plaats is aangekomen. (opm: zie NRC 210754, JB 290754, NRC 171054, JB 151154 en NRC 170155)
Met het vergaan van de AERT VAN NES was men hier bekend, doch niet met het lot der ongelukkige opvarenden en het is derhalve een grote geruststelling in het algemeen zowel als voor hun betrekkingen in het bijzonder, dat de tijding hunner redding alhier is ontvangen.
NRC 290854
Amsterdam, 28 augustus. Aangaande het schip AERD VAN NES, kapt. Carstjens – zie ons nommer van 21 juli – wordt in een brief van Batavia in dato 6 juli gemeld, dat het, volgens verklaring der equipage van een Engels schip, in Torrestraat aan de grond zat, zonder dat het mogelijk was enige hulp te verlenen; van het lot der equipage was te Batavia nog niets bekend.
NRC 171054
Amsterdam, 16 oktober. Volgens brief van kapt. F.M. Carsjens, gevoerd hebbende het schip AERD VAN NES, op de reis van Sydney naar Java bij het eiland Rain verongelukt, als vroeger gemeld, was hij de 26e mei met zijn gehele equipage behouden te Celebes aangekomen.
JB 151154
Soerabaja, 8 november. Wij vernemen van de heer F.M. Carsjens, gezagvoerder van het verongelukte Nederlandse schip AERT VAN NES het volgende:
Op de 7e april jl. geraakte gemeld vaartuig op het zogenaamde Great Detached Rif bij de ingang van Torres Straat aan de grond, en was weldra zo reddeloos, dat men besluiten moest hetzelve te verlaten. Zulks werd in 2 sloepen bewerkstelligd, doch ging met groot levensgevaar gepaard; terwijl de sloepen door de hoge branding dadelijk half vol water liepen, waardoor het drinkwater, en de levensmiddelen, die men in haast had medegenomen, grotelijks beschadigd werden. Gedurende die gehele dag moest er met de uiterste krachtsinspanning geroeid worden, ten einde buiten de branding te blijven, en niet op het rif verbrijzeld te worden. Eerst in de avond gelukte hen hun rond het rif en buiten gevaar te komen. Allen waren uitgeput en afgemat van vermoeienis.
Sedert die tijd hebben zij 18 dagen rond gezworven, nu en dan onbewoonde eilanden aandoende, om wilde vruchten, bladeren, oesters en krabben tot voeding hunner uitgeputte lichamen te zoeken. De ellende, waaraan zij blootgesteld waren, was somtijds inderdaad allerbitterst. Gekweld door honger en dorst, waren hun aangezichten door de zon verbrand, en hun lippen door de droogte en dorst gezwollen en gebarsten. Bovendien hadden zij met een sterke Z.O. wind en een hoge zee te worstelen, zodat zij voor de wind moeten sturen, om niet door de zware golven overstelpt en bedolven te worden.
Op de 5 mei kregen zij twee eilanden in het gezicht (waarschijnlijk de Tenimbar eilanden, Laara en Timor-Laut.) Hier werden zij door 9 roversvaartuigen aangevallen die hen van alles wat zij nog hadden, beroofden en hun zelfs geen hoed tot hoofddeksel overlieten. Als door een wonder zijn zij met hun zevenen dit gevaar in de sloepen ontvlucht.
Nu echter was hun toestand nog ellendiger. Zonder voedsel en klederen ter bedekking van het lichaam, waren zij aan honger, dorst, nattigheid, koude en hitte blootgesteld. Niets was hun tot voedsel overgebleven dan een stuk ham van 2 of 3 pond, waarmede zij zich gedurende nog 8 dagen zwervens moesten behelpen, zodat zij zelfs hun toevlucht tot het leder hunner schoenen moesten nemen. Op de 14e mei kwamen zij weder op een eiland aan; doch waren allen zo uitgeput, afgemat en uitgehongerd, dat geen van hen kon blijven staan. Eindelijk op de 26e mei landden zij op de oostkust van het eiland Celebes, landschap Toemboekoe, alwaar zij door de Radja van voedsel (sago en djagon) voorzien werden. Voorts moesten zij zich aldaar een lang oponthoud getroosten, en nog 78 dagen in een prauw rondzwerven, alvorens zij de 11e oktober te Ternate aankwamen. Zowel door het hoofd des bestuurs als door de ingezetenen aldaar, werden zij op de vriendelijkste wijze ontvangen; en hadden het geluk om op de 20e oktober van daar met het stoomschip MACASSAR naar herwaarts te vertrekken. Ook de gezaghebber van die bodem, de heer H. Chevalier, heeft de ongelukkigen op de edelmoedigste wijze verpleegd en geholpen.
1855
NRC 170155
Batavia, 25 november. De 11e dezer kwamen te Ternate aan de schipbreukelingen van het verongelukte Nederlandse schip AERT VAN NES (opm: AERD VAN NES), gevoerd geweest door kapitein F.M. Carsjens. In gezelschap van de ALCYONE van Sydney vertrokken, leed de AERT VAN NES in de nacht van de 16e op de 17e april 1854 schipbreuk in de Torresstraat op het zogenaamde Detached Rif. Te vergeefs poogden zij in de sloepen de ALCYONE te bereiken; na vele wederwaardigheden kwamen zij, over Timor, Laut, Wonimi, Kolona, Tamboekoe, Bangaai en Soela, te Ternate aan, waar zij zo veel mogelijk van het nodige werden voorzien. (opm: zie o.a. NRC 210754 en 210155)
NRC 210155
Batavia. De Java-Bode zegt van de heer F.M. Carsjens, gezagvoerder van het verongelukte Nederlandse schip AART VAN NES (opm: fregat AERD VAN NES), het volgende te vernemen, dat wij overnemen tot completering van het deswege bereids gemelde (opm: zie NRC 170155 en eerdere berichten).
Op de 7e april jl. geraakte gemeld vaartuig op het zogenaamde Great-Detached rif bij de ingang van Torresstraat aan de grond, en was weldra zo reddeloos, dat men besluiten moest hetzelve te verlaten. Zulks werd in twee sloepen bewerkstelligd, doch ging met groot levensgevaar gepaard, dewijl de sloepen door de hoge branding dadelijk halfvol water liepen, waardoor het drinkwater en de levensmiddelen, die men in haast had medegenomen, grotelijks beschadigd werden. Gedurende die gehele dag moest er met de uiterste krachtsinspanning geroeid worden, ten einde buiten de branding te blijven en niet op het rif verbrijzeld te worden. Eerst in de avond gelukte het hun rond het rif en buiten gevaar te komen. Allen waren uitgeput en afgemat van vermoeienis.
Sedert die tijd hebben zij 18 dagen rondgezworven, nu en dan onbewoonde eilanden aandoende, om wilde vruchten, bladeren, oesters en krabben tot voeding hunner uitgeputte lichamen te zoeken. De ellende, waaraan zij blootgesteld waren, was somtijds inderdaad allerbitterst. Gekweld door honger en dorst, waren hun aangezichten door de zon verbrand, en hun lippen door de droogte en dorst gezwollen en gebarsten. Bovendien hadden zij met een sterke Z.O. wind en een hoge zee te worstelen, zodat zij voor de wind moesten sturen, om niet door de zware golven overstelpt en bedolven te worden.
Op de 5e mei kregen zij twee eilanden in het gezicht, waarschijnlijk de Tenimber eilanden Laara en Timor-Laut. Hier werden zij door 9 roversvaartuigen aangevallen die hen van alles wat zij nog hadden, beroofden en hun zelfs geen hoed tot hoofddeksel overlieten. Als door een wonder zijn zij met hun zevenen dit gevaar in de sloepen ontvlucht.
Nu was echter hun toestand nog ellendiger. Zonder voedsel en klederen ter bedekking van het lichaam waren zij aan honger, dorst, vocht, koude en hitte blootgesteld. Niets was hun tot voedsel overgebleven dan een stuk ham van 2 of 3 pond, waarmee zij zich gedurende nog 8 dagen zwervens moesten behelpen, zodat zij zelfs hun toevlucht tot het leder hunner schoenen moesten nemen. Op de 14e mei kwamen zij weder op een eiland aan, doch allen waren zo uitgeput, afgemat en uitgehongerd, dat geen van hen kon blijven staan. Eindelijk op de 26e mei landden zij op de oostkust van het eiland Celebes, landschap Toemboekoe, alwaar zij door de Radja van voedsel (sago en djagon) voorzien werden. Voorts moesten zij zich aldaar een lang oponthoud getroosten, en nog 78 dagen in een prauw rondzwerven, alvorens zij de 11e oktober te Ternate aankwamen.
Zoowel door het hoofd des bestuurs als door de ingezetenen aldaar, werden zij op de vriendelijkste wijze ontvangen; en hadden het geluk om op de 20e oktober van daar met het stoomschip MADAGASCAR naar herwaarts te vertrekken. Ook de gezaghebber van die bodem, de heer H. Chevallier, heeft de ongelukkigen op de edelmoedigste wijze verpleegd en geholpen.
NRC 160955
Rotterdam 15 september. Velen onzer lezers zullen zich nog herinneren, dat wij in de maand juli van het afgelopen jaar alhier het bericht ontvingen, dat drie onzer grote koopvaardij-schepen, met name DOELWIJK, HESTER, en AARD VAN NES, op hun reizen van Sydney naar Batavia in de Torresstraat zijn verongelukt. De nadere bijzonderheden, die wij van deze schipbreuken vernamen, waren zeer onbeduidend. Thans is bij de boekhandelaren Gebr. Kraay te Amsterdam een werkje in het licht verschenen, getiteld: Het vergaan van het Nederlandsch fregatschip AERD van NES, benevens de lotgevallen der bemanning, bij haar jammerlijk rondzwerven gedurende bijna zes maanden, beschreven door F.M. Carsjens, gezagvoerder van die bodem. Zij, die nu van een der bovengemelde schipbreuken een zakelijk en onopgesmukt verhaal willen lezen, zullen het in dat boekske vinden en kunnen wij aanraden de geringe uitgave te doen.