1920-04-07: |
De Sumatra post 07-04-1920: Hollandsche zeelieden van den ouden stempel. Een kranige reis. Toen wij gistermiddag met de loodsboot de Tambora naar buiten tegemoet voeren, dook een viermaster, die even buiten de golfbrekers lag, onze aandacht. De loods merkte dit en zeide : Ja mijnheer, dat zijn nog Hollandsche zeelieden van den ouden stempel, kerels die zoo'n lol in der varen hebben, dat ze niet aan staken denken. Jammer dat ze zoo zeldzaam zijn den laatsten tijd. Wij waren dit met den zeerob volkomen eens en vroegen hem om nader uitleg omtrend het verband tusschen die Hollandsche zeelieden en het zeilschip. Hij vertelde toen het volgende. Het is een ijzeren Hollandsche motorschoener, de Bovenkarspel, van ongeveer 1000 tons. Het heeft een heele reis achter den rug, onder schipper Fijvers. Ongeveer een half jaar geleden vertrok het op z.g. “wilde vaart" met lading voor verschillende havens en kwam ten slotte terecht in Lorenzo Marquez aan de Delagoa baai, waar het met steenkolen bevracht werd door de 'Internationale' alhier. Als een goed Hollandsch zeeman slaagde schipper Fijvers erin, zijn fraaien zeiler in 52 dagen uit Lorenzo Marquez hier te brengen, hetgeen tamelijk vlug kan worden genoemd, want gewoonlijk wordt er twee of twee-en-een halve maand over gedaan. Als de olen gelost zijn, gaat het schip met een lading tabak weer terug.
Wij wenschen schipper Fijvers dan een goede reis met zijn kranige bemanning. Het avontuur van een blokkadebreker. — Maar mijnheer, zeide de loods, die reis van de Bovenkarspel is nu wel een flink stukje zeemanswerk, maar dat is toch niet het meest interressante aan het schip, tenminste voor zoon persman als u. —Vertel op, smeekten wij. De loods verschoof toen eens zijn pruim, spoog zeven voet ver midden in een school verschrikt uit elkaar stuivende ikan-djoeloeng-djoeloeng en deed dan het volgende verhaal, dat „im Groszen Ganzen" wel bij het publiek bekend zal zijn, en dat wij nog aanvulden met elders verkregen inlichtingen. Als eerste stuurman zit aan boord van de Bovenkarspel de heer Dubbelinga, die destijds in 1917 gezagvoerder was op de schoener TWEE_AMBT, 800 a 910 tons. Deze werd in Februari of Maart 1917 door de firma Boden & Co. naar Holland gezonden met een lading van 80.000 balen koffie, natuurlijk geconsigneerd aan de N.O.T. Maar enkele personen beweerden, dat de lading niet voor Holland was, doch voor den grooten buurman, die door zijn vijanden geheel van de buitenwereld was afgesloten. Doch bewijzen had men niet, en hoe het ook mogelijk zou zijn, de blokkade te breken van hetzij Brit hetzij U - boot, dat wist men ook niet, want aan de scheepspapieren ontbrak niets. Maar blokkadebreker of niet, de reis per zeilschip om de Kaap was een heele waag in ieder geval, want ook de tijd was slecht, voor wat het weer betrof. In ieder geval, de Twee - ambt voer uit, en eenige dagen later had het drama plaats aan boord van de Palembang-boot van de K. P. M., de Van Lansberge, waarbij een der gebroeders Boden overboord sprong.....De bemanning was wat men noemt een „ratjetoe"; zoo was er ook een Amerikaan als tweede stuurman aan boord, en dat zou het ongeluk vau de reis worden. Na een onvoorspoedige reis van 126 dagen liep de schoener—die in een verschrikkelijken vliegenden storm bij Kaap de Goede Hoop de voormast was kwijtgeraakt - de Britsche haven Freetown binnen, de hoofdplaats van Sierra Leone (aan de Peperkust, naast de negerepubitek Liberia). En toen ze daar eenmaal lag, kwam ze er ook niet weer uit, want de Yankee verried aan de autoriteiten, dat de Twee -Ambt een blokkadebreker was, die twee stel papieren aan boord had. De eerste stuurman had papieren, volgens welke de koffie bestemd was voor Rotterdam, terwijl de kapitein onder zijn matras de papieren had liggen, waaruit duidelijk bleek, dat de lading bestemd was voor Duitschland. En toen als enkele maal een Engelsche kruiser of jager het schip aanhield, waarvan een verdachte roep uitging, dan draaide men den Brit de papieren voor Rotterdam onder den neus, en de man was verplicht, zonder buit verder te gaan, maar toch innerlijk ervan overtuigd, dat hem een poets werd gebakken. Wanneer evenwel een U-boot was opgedoken, en geniepig laag op het water liggend, zijn waarschuwingschot langs den boeg zond, zoodat moest worden bijgedraaid, dan liep schipper Dubbelinga snel naar zijn kooil, haalde de eigenlijke papieren, welke dan aan den „schneidigen Seeleutnant" werden getoond, die natuurlijk over-tevreden naar zjjn duikboot terugkeerde. Maar de Yankee-2e stuurman had het zaakje verraden, de autoriteiten kwamen aanboord, het schip werd onderzocht en de Duitsche papieren werden gevonden. Het schip ging aan den ketting, terwijl de geheele bemanning naar wal werd medegenomen en opgesloten in het arrestlokaal van het politiekantoor, Verscheidene maanden hebben zoowel schipper Dubbelinga als zijn stuurlieden (de Yankee natuurlijk uitgezonderd) en de leden der bemanning daar in het warme Guineesche malaria -nest gevangen gezeten.. Het slot is gauw verteld. De zaak kwam voor het prijzengerecht te Londen, waar schip en lading werden prijs verklaard, terwijl den heer Dubbelinga door den Raad van Tucht te Amsterdam voor zes maanden verboden werd, als schipper te varen op eenig onder Nederlandsche vlag varend schip*). Zoo zit de koene zeeman dan thans hier te Tandjo.ag Ptiok als eerste stuurman op de Bovenkarspel. Een hard gelag, want of men pro- of anti-Duitsch is, een dergelijke poging om de blokkade te breken is toch een kranig stuk zeemanswerk, den roem van de oude Hollandsche zeerobben waardig. *) Het vonnis van den Amsterdamschen Raad voor de Scheepvaart stond echter in geen verband met het blokkade-breken. Het gold een ander feit, aanboord gedurende de reis voorgevallen. |