1889-04-06: |
NRC 060489. Amsterdam, 5 april. Verzekering van het schip AUGUSTE. Indertijd is door ons mededeling gedaan van de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, betreffende de verzekering van het schip AUGUSTE. Op een reis van Java naar Nederland, in 1883, had het schip drie belangrijke averijen geleden; de eerste kort na het vertrek van Makassar, die het noodzaakte Batavia als noodhaven binnen te lopen. Nadat het schip aldaar was gerepareerd voor een bedrag van ruim NLG 31.000, werd de reis voortgezet en leed het schip op de reis naar Amsterdam belangrijke schade door stormweer enz., terwijl het eindelijk in het Noordzeekanaal in aanvaring kwam met het stoomschip PRINS FREDERIK en daardoor weer zwaar gehavend werd. De reparatiekosten van deze beide laatste averijen (onder aftrek van de restanten) werden door deskundigen begroot op ruim NLG 20.000 en NLG 18.000. Bij de aan assuradeuren ingediende schadeberekening was het bedrag van de reparatiekosten te Batavia verminderd, niet met één derde van die kosten, maar met één derde van hetgeen diezelfde reparatie te Amsterdam zou hebben gekost (volgens de rederij slechts ongeveer NLG 13.000). Assuradeuren kwamen tegen deze berekening op. Niet alleen was naar hun oordeel de eerste averij niet als het gevolg van zee-evenementen te beschouwen, maar in een geval hadden zij van het bedrag van de reparatiekosten slechts twee derde te betalen. De Amsterdamse rechtbank gelastte wat de oorzaak van die eerste averij betrof, een onderzoek door deskundigen, maar besliste tevens dat de rederij terecht van het bedrag van de reparatiekosten slechts had afgetrokken een derde van hetgeen de reparatie te Amsterdam zou hebben gekost. Op het appèl van assuradeuren heeft nu echter het gerechtshof te Amsterdam, bij arrest van 29 maart jl. het stelsel van de rechtbank ongegrond verklaard en met handhaving van de benoeming van deskundigen wat de oorzaak van de schade betreft, zich verenigd met de opvatting van assuradeuren, volgens welke het derde, waarvan art. 713 W.v.K. gewaagt, is te berekenen over het bedrag van de reparatiekosten, ter plaatse waar de begroting of de reparatie plaats vindt, al is dit bedrag ook veel hoger dan hetgeen de reparatie zou hebben gekost ter plaatse, waar het schip thuis behoort. Ook omtrent het tweede rechtspunt, dat te beslissen was, is door het Hof (hier in overeenstemming met de rechtbank) het stelsel van assuradeuren aangenomen. Slechts dan – beslisten beide rechtscolleges - kan de aftrek van één derde achterwege blijven, als in een van de door de wet (art. 716 W.v.K.) bepaald genoemde gevallen de reparaties in het geheel geen waardevermindering van het schip ten gevolge hebben gehad. Wellicht zal deze zaak, die bepleit is door Mr. E.N. Rahusen voor de rederij en door Mrs. T.M.C. Asser en C.D. Asser jr. voor assuradeuren, nog aan het oordeel van de Hoge Raad worden onderworpen.
|