1829
De galjoot ALIDA is gebouwd als TWEE VRIENDEN, maar heeft nooit als zodanig gevaren.
Op 09-07-1829 wordt voor de ALIDA door G. Rücker uit Antwerpen een zeebrief aangevraagd voor kapt. Arthur M. Hughes.
MCO 241129
Vlissingen den 21 november. Sedert den 18 dezer zijn, voor Antwerpen bestemd, alhier ter rede gekomen : ALIDA, kapt. A.M. Hughes, met lijnzaad; AUGUSTA CATHARINA, kapt. L.J. Dreijer, met lijnzaad en tonnetjes, en HILLEGONDA IDA, H.A. Hendriks, met stukgoederen, alle drie van Riga.
RC 241129
Rotterdam, 23 november. Te Antwerpen zijn gearriveerd FORTUNA, kapt. Buysman, van Malaga; AUGUSTA CATHARINA, kapt. Dreyer, ALEGONDA IDA, kapt. Hendriks en ALIDA, kapt. Hughes, van Riga.
1830
MCO 281030
Vlissingen, 26 oktober. Voor Antwerpen bestemd op onze rede aangekomen ALIDA, kapt. A.M. Hughes, van Buenos Aires, met huiden.
MCO 161130
Vlissingen, 13 november. Het schip ALIDA, kapt. A.M. Hughes, is naar Rotterdam gezeild.
OHC 111230
Advertentie. J.B. Breukelman, J.N. van Houten en J. van Alphen Gz., makelaars te Rotterdam, zijn van mening op dinsdag den 14 december 1830, des voormiddags ten elf ure, in het Notarishuis, op de Gelderschekade, als daartoe behoorlijk geauthoriseerd en ten overstaan van den Heer Griffier van de Rechtbank van Koophandel, in het openbaar aan de meestbiedende om contant geld, in entrepot, te verkopen: Circa 1000 Buenos Ayres huiden, allen weinig, meer, veel en slecht door zeewater nat en beschadigd, gelost uit de van Buenos Aires gekomen schepen CLÉMENCE, kapt. R.R. de Haan, ALIDA, kapt. A.M. Hughes, en MERCEDITAS, kapt. R.O. Brien, en zulks bij kavelingen, zoals die zullen liggen op een zolder aan de Leuvehaven, westzijde, Wijk C, no. 348, en op een zolder van ’s Rijks vrij entrepot, in de Boompjes. (opm: verder onleesbaar)
België
Na de opstand der Belgen decreteerde de koning bij Koninklijk Besluit van 28 oktober 1830 (Staatsblad No. 73) dat van de schepen welke in de Zuidelijke Provinciën van het Rijk tehuis behoren de Nederlandse zeebrieven moesten worden ingetrokken. Dit betrof onder anderen de ALIDA
1831
Op 08-06-1831 wordt voor de ALIDA door J.G. Rücker uit Rotterdam een zeebrief aangevraagd voor kapt. Arthur M. Hughes. (Deze wordt toegekend na het Koninklijk Besluit nr. 18 d.d. 2 juni 1831)
RC 020731
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading: naar Havanna, mede voor passagiers, voor welk bijzonder goed is ingericht het Nederlands tweemast galjootschip ALIDA, kapt. Arthur M. Hughes, om op den 2 juli aanstaande te vertrekken.
OHC 081031
Arrivementen: Te Havanna ALIDA, kapt. A.M. Hughes van Rotterdam.
1832
AH 301032
Het heeft in der tijd de aandacht van de Nederlandse zeelieden ter rede van de Havanna liggende getroffen, dat aldaar, bij gelegenheid van de toelating der zogenaamde Belgische vlag, door den kapitein A. M. Hughes, voerende de schoener ALIDA, van Rotterdam, met verzaking van zijne Nederlandse kleuren, een Antwerpse college vlag in top gehesen is. — Thans verneemt men, dat op de klachten, welke des wegen bij den Nederlandsen consul aldaar ingeleverd, en naar het vaderland overgemaakt zijn, van regeringswege aan den reder van gemeld schip is te kennen gegeven, dat de hem bij speciale vergunning verleende zeebrieven zullen worden ingetrokken, bijaldien hij zich nog langer van gemelde kapitein op den bodem de ALIDA blijft bedienen; terwijl er tevens de vereiste maatregelen zijn genomen, om aan alle de schepen waarop gemelde A.M. Hughes in het vervolg als gezagvoerder mocht worden aangesteld, de benodigde scheepspapieren te onthouden.
AH 311032
Volgens bericht uit Smyrna 19 september laatstleden, was aldaar liggende, het schoenerschip ALIDA, kapt. Hughes, onder Nederlandse vlag; hetzelve was te Triëst bevracht om een lading, van Smyrna naar Antwerpen te vervoeren, dit bericht kwam mij zonderling voor doch het artikel heden in UEds. blad voorkomende helpt mij uit de droom, het gebeurde te Havanna met kapt. Hughes bewijst de partijdigheid van de schipper, een bevrachting onder Nederlandse vlag na een vijandelijke haven komt eenen bedenkelijk voor. Het belang van onze nationale scheepvaart vordert dus de bedrijven van de schippers en ook van de reders te onderzoeken en na mijn inzien is het van belang dat bij de aankomst van die bodem te Vlissingen, ook deze zaak eens ernstig onderzocht wordt.
AH 031132
Uit Smyrna wordt onder dagtekening van 19 september laatstleden bericht, dat sedert den 1 juli laatstleden, de volgende Nederlandse schepen aldaar zijn aangekomen: De EENDRAGT, kapt. C. van Gelderen, uit Vlaardingen; De JONGE MARIA, kapt. G.J. Meeuw, uit Rotterdam en Marseille; De JOHANNA, kapt. E. Bergman, uit Rotterdam; De HENDRIKA ELISABETHA, kapt. D. Miercke, uit Rotterdam; De ALIDA, kapt. A.M. Hughes, uit Triest. Alle deze schepen waren voornemens een lading naar Holland in te nemen, behalve het laatste, hetwelk naar Antwerpen bevracht was tot NLG 62 per last. De twee eerste zouden in het laatst van die week zeilen naar Rotterdam en de JOHANNA zou met het schip AMSTERDAM, kapt. de Jong, denkelijk volgen in het begin van augustus. Het was te die tijd te Smyrna bekend dat de MILTIADES, kapt. Corbière en de SNELHEID, kapt. Schackel, zich in de buurt van Constantinopel bevonden en door noorden wind werden opgehouden om te Smyrna te komen laden. De menigte vreemde schepen, meest Oostenrijkse en Engelse, uit Triëst aangekomen en bevracht naar Hamburg, Bremen, Stettin, Amsterdam en Antwerpen, zullen waarschijnlijk nadeel doen aan onze handel en scheepvaart en veroorzaken te Smyrna een grote rijzing in de prijzen van de vrachten. De staat van de gezondheid was in de stad en omstreken volkomen goed, ofschoon de pest hevig in Constantinopel en de cholera in Syrië heerste. Sedert den 1 mei 1831 tot den 1 juni 1832, zijn er zeven Nederlandse schepen te Smyrna aangekomen, terwijl er sedert 20 september 1831 tot 21 juni 1832, negen van daar vertrokken zijn.
MCO 031132
Amsterdam, 31 oktober. De scheepskapiteins A.M. Hughes, voerende de schoener ALIDA en Claeys, voerende het schip ORTHELIUS, onder Hollandse vlag varende, hebben die vlag smadelijk behandeld. Omtrent de eerste heeft ons gouvernement, op klachten van de Nederlandse consul te Havanna, de nodige maatregelen genomen, om aan al de schepen, waarop gemelde Hughes in het vervolg als gezagvoerder mocht worden aangesteld, de benodigde scheepspapieren te onthouden. Claeys, (die wel hetzelfde lot zal wedervaren) is door het college Zeemanshoop alhier van zijn lidmaatschap ontzet, waarbij deze bijzonderheid verdient vermeld te worden, dat toen het bestuur van dat college voorstelde op deze zaak, ingevolge de wetten, in een volgende vergadering te besluiten, de vergadering eenparig een dadelijk besluit verlangde, welke inbreuk op de wetten een der sprekers verdedigde, met het schoon gezegde: “De wet kon daarin niet voorzien, een Hollander kon die misdaad niet kennen", waarop kapt. Claeys eenstemmig als onwaardig lid uitgesloten werd.
1833
Op 2 februari 1833 wordt de Nederlandse zeebrief van de ALIDA door de consul te Londen naar Den Haag teruggezonden.
Volgens bronnen wordt de ALIDA in België verkocht aan Van Iseghem uit Oostende en krijgt de nieuwe naam CHARLES met als kapt. J. Christen.
Berichten over dit schip en kapitein zijn (nog niet) door Marhisdata gevonden.