1800
AC 021200
Advertentie. D. Tentye, J.H. Jansz, G. Blancke en P.C. van Hoek, makelaars, zullen op maandag de 15e december 1800, ’s avonds ten 5 ure, te Amsterdam in het Nieuwezijds Heeren Logement verkopen een extra welbezeild fregatschip genaamd de JOHANNA EN MARIA, gevoerd geweest door kapt. Johannes Grim, is in het jaar 1783 nieuw uitgehaald, lang 128 voet, wijd 31½ voet, hol 15 voet 4 duim, verdek 6 voet, gemorteerd met acht stukken kanon, is in het jaar 1796 extra zwaar vertimmerd. Breder bij de inventaris en bericht bij gemelde makelaars. (opm: in RC 29.10.1801 volgde een identieke advertentie voor een veiling op 23 november 1801, waarna op die dag het schip voor NLG 27.500 werd verkocht, waarschijnlijk aan Hendrik Lambertus Laurin, koopman te Amsterdam, en Abraham Jacob van Lennep, wonend te Parijs, samen alleen-eigenaren van het schip, die in 1813 als verkopers zouden optreden)
1812
Op 1 augustus 1812 werd het schip in Amsterdam gefranciseerd.
1815
RC 080615
Amsterdam, 6 juni. Kapt. J. Halsen, den 3 Juni in Texel binnengekomen van Suriname, is den 14 april vandaar vertrokken; met dezelve heeft men bericht, dat den 20 dito uit die Kolonie naar Amsterdam zouden vertrekken de schepen MARIANNE, kapt. J. Visser, en NICOLETTE JEANE (opm: brik NICOLETTE JEANNE), kapt. K. Duurhagen, en den 24 of 25 dito het schip de DRIE VRIENDEN, kapt. M. Charlenu (opm: fregat, Machiel Charlau);
RC 190615
Amsterdam, 18 juni. Het schip de DRIE VRIENDEN, kapt M. Charlan (opm: fregat, kapt. Machiel Charlau), in Texel binnengekomen, is den 23 april laatstleden van Suriname gezeild.
1817
RC 030917
Amsterdam, 1 september. Kaptein Coenraad Brandligt Jr, voerende het schip AURORA, den 26 augustus van Batavia in Texel binnengekomen, rapporteert dat hij den 25 dito in het Kanaal in goede staat gepraaid te hebben, de schepen JAN EN CORNELIS, kapt. J. Duyf, CORNELIA, kapt. E. Sipkes (opm: fregat, kapt. Feijke Sipkes), en VROUWE IDA ALIDA (opm: fregat VROUW IDA ALEYDA), kapt. K. Sipkes, naar Batavia, en ADRIANA JOHANNA, kapt. T.K. Kleyn, naar Lissabon gedestineerd, alle den 21 dito uit Texel gezeild.
1818
RC 130618
Amsterdam, 11 juni. In een brief van de Kaap de Goede Hoop, van den 11 maart, wordt gemeld, dat kaptein S. Argentz (opm: Steffen Aggentz), voerende het schip (opm: driemaster, thuishaven Oostende) FORTITUDE, van Batavia naar Ostende gedestineerd, den 9 dito aan de Kaap de Goede Hoop gearriveerd, rapporteert, dat bij zijn vertrek van Batavia, op den 3 januari, in het opzeilen waren drie Hollandse schepen, vermoedelijk de CORNELIA, kaptein F. Sipkes, de KOORNZAAIJER, kapitein A. Smit, en de VROUW IDA ALEYDA, kaptein Klaas Sipkes, van Amsterdam, alle drie in de maand december (opm: 1817) van de Kaap vertrokken. Een Zuid Amerikasche kaper, van 32 stukken, kruiste in die zeeën, en had een groot schip genomen en enige kustvaarders gemolesteerd. Zijner Majesteits oorlogschip TROMP, gecommandeerd door kaptein Wolterbeek, was uitgezonden om dezelve op te zoeken;
RC 100918
Amsterdam, 8 september. Met brieven van Batavia, van den 6 april, heeft men tijding, dat aldaar destijds lagen de Hollandse schepen van de kapiteins K. Sipkes, A. Smit en J. Duyf van Amsterdam, P.J. Pietersen, H. Wehmhoff en T.S. Waters van Rotterdam, M.D. Ihnken en P. Douwes van Dordrecht.
Het Amsterdamse schip van kaptein R. Witsen en het Rotterdamse van H. Nannings waren van Batavia vertrokken, het eerste naar Maccassar, en het laatste naar de Molukse eilanden. En in een brief van den 27 april wordt gemeld, dat kapitein A. Smit den 15 mei de terugreis naar Amsterdam zoude aannemen. De kapiteins K. Sipkes, P.J. Pieters, H. Wehmhoff en M.D. Ihnken, hier boven gemeld, hadden nog geen bestemming, doch hadden de twee laatsten op de Japanse reis ingeschreven.
1819
RC 140119
Amsterdam, 12 januari. Kaptein B.J. Martens, voerende het schip ALEXANDER, den 16 september van Batavia gezeild en den 8 januari in Texel binnen gekomen, heeft den 19 (opm: september 1818) dito buiten Straat Sunda in goede staat gepraaid het schip de VROUW IDA ALIDA, kaptein K. Sipkes (opm: fregat VROUW IDA ALEYDA), mede naar Amsterdam gedestineerd, en daags voor hem van Batavia gezeild.
RC 230119
Londen, 19 januari. Uit Simonsbaai, aan Kaap de Goede Hoop, wordt van den 16 november (opm: 1818) gemeld: Het schip de VROUW IDA ALIDA (opm: fregat VROUW IDA ALEYDA), kaptein Sipkes, van Batavia komende, heeft den 2 november, op de hoogte van Algoa-Baai, een hevige storm gehad; zijnde door een stortzee de roerpen gebroken, en nog vele zware schade toegebracht; zo dat de kapitein genoodzaakt werd, om de veelheid van water, die het schip inkreeg, de kanonnen en al wat op het dek was in zee te smijten, benevens nog 400 balen koffij, 800 balen rijst, enz., om het te ligten. Den 10 was hij bij Kaap Hanglip, en liep dezelve met een harde wind voorbij, met oogmerk in Simonsbaai te repareren, dan kwam in baai Fals (opm: False Bay), en Muisenberg voor Simonsbaai genomen hebbende, strandde hij ten half twaalf; zittende zo recht als of het in een dok lag; echter is het schip heden aan stukken geslagen en de lading geheel beschadigd. Het volk is in Kalkbaai aan de wal gekomen. (opm: zie RC 280119)
RC 280119
Amsterdam, 26 januari. Betreffende het stranden van het van Java naar Amsterdam bestemd schip VROUW IDA ALEYDA, kapitein Klaas Sipkes, volgens een brief van Kaap de Goede Hoop, van den 11 november 1818, omtrent middernacht, tussen den 9 en 10 voorgevallen, worden in een eigenhandige brief van de kapitein, van den 14 dito, uit Baai-Fals (opm: False Bay), de volgende bijzonderheden, welke die ramp vooraf gegaan zijn, opgegeven:
Nadat het schip den 15 september van Batavia is vertrokken, den 15 oktober het eiland Mauritius genaderd, en den 26 dito het land Natal, op de kust van Afrika, gezien was, zonder dat iets buitengewoons was voorgevallen, verhief zich den 2 november bij Algoabaai een geweldige storm, die des morgen van den 3 tot een orkaan was toegenomen; de zee steeg zo hoog, dat het schip als bedolven onder het water lag, terwijl de ene stortzee de andere volgde; des morgens ten 6 uren werden daar door al de regelingen (opm: railings) van het galjoen en zetboorden weggeslagen, en alles wat daartoe behoorde ontzet; ten 7 uren deed een storting de stuurreep, die nieuw was, springen; door groot talies werd het roer gestopt en een andere stuurreep aangebracht; ten 8 uren verbrak een van achteren opkomende stortzee de roerpen, doch werd met veel moeite het roer met grondtouwen gestopt; door een andere stortzee werd vervolgens de dubbele broeking (opm: hier twee stukken geteerd zeildoek, die rond de roerkoning waren aangebracht om het binnendringen van water via de hennegatskoker tegen te gaan) van het roer weggenomen; de blinden van de kajuitspoorten werden ingeslagen en het hek ontzet; veel water kwam daar door naar binnen, en hoezeer men de doorgang met matrassen, kussens, dekens, zeilen, enz. tragtte te stoppen, hielp dat niet genoeg, dat men hopen konde het schip daar door voor zinken te behoeden, en men was dus, ten einde het schip zo mogelijk van achteren te ligten genoodzaakt al wat zich in de kajuit bevond over boord te werpen; ook gelukte het zeven van de kanonnen over te krijgen; vervolgens begon men aan de scheeps-provisie, waarvan men drie vaten erwten, vier vaten gort en twee vaten zout in zee wierp; dit alles bleek niet toereikend te zijn en men moest ook de lading aantasten, waarvan die dag geworpen werd naar gissing 200 zakken koffij en 180 zakken rijst; des nachts begon de wind enigermaten te bedaren, en den 4 november werd het een en ander zo goed doenlijk, doch gebrekkelijk, gerepareerd, doch men zag toen ook dat het verwulf (opm: wulf, het meestal hol gebogen dwarsscheeps gedeelte van het achterschip tussen het hakkebord en de spiegel) door het werken van het roer zeer ontramponeerd was, en men werd overtuigd, dat er geen mooglijkheid zoude zijn het schip in behouden haven te brengen, ten zij nog meer van achteren uitgeworpen wierd; men wierp alzo nog 300 zakken rijst, hetwelk zo veel hielp, dat men een broeking om het roer kreeg en nog enige andere objecten, zo goed mogelijk, herstelde; men zag toen dat een balk en twee knieën tussendeks en een of meer balken in het ruim aan stukken waren en het schip geheel ontramponeerd, doch men hoopte in die toestand een haven te kunnen bereiken.
Den 6, 7 en 8 was het weer nog bedaard en men deed alle pogingen om naar Baai-Fals te stevenen. Den 9 november, de wind zuidelijk zijnde, dacht men dit oogmerk te bereiken, doch daar de wind vervolgens schraler werd (opm: meer recht van voren) en verflaauwde, viel de avond, toen men de westhoek van de baai had bereikt; daar het niet verantwoordelijk was zee te houden, wanneer er enige mogelijkheid bestond om binnen te komen, resolveerde (opm: besloot) men intezeilen; dan terwijl men hiermede bezig was, de wind toen Z.W. zijnde, kreeg men telkens donkere overtrekkende wolken met stofregen, en zulks veroorzaakte, dat men de hoek van de zogenaamde Muizenberg in het gezigt krijgende, die aanzag voor de hoek van Simonsbaai; en voor men het strand ontdekte en het anker wilde toetasten, stiet het schip van achter op de grond, en sloeg voor de wind strandwaarts op. Men kapte ogenblikkelijk sloep en boot los ten einde te beproeven ankers uit te brengen; doch terwijl dit geschiedde, werd het achterschip reeds door de zee gesloopt, en het water in het schip zeer vermeerderd, en alle verdere pogingen tot behoud werden vruchteloos. Men besloot alzo met de vaartuigen strandwaarts te varen, ten einde, wanneer het schip in stukken geslagen werd, het geen men te gemoet zag zo veel te bergen als mogelijk zoude wezen. Omtrent ten 10 uren had de stranding plaats, en ten één uur had men het schip verlaten; liggende hetzelve toen met de kluizen te water gezonken, zo als de kaptein dit bemerkte, toen dezelve zich van de boegspriet liet zakken. In de boot zijnde, werd het gevaar om naar strand te varen zeer groot geoordeeld, en men resolveerde nader eens te beproeven zeewaart te houden, ten einde de een of andere hoek te bereiken; dien ten gevolge kwam men ten 7 uren, des morgens, in de Simonsbaai, alwaar van het Gouvernement adsistentie gegeven werd, benevens een vaartuig van de werf, waarmede men naar het schip voer, doch hetzelve niet konde naderen, en men vond zich genoodzaakt de boot naar het strand te laten drijven en met de sloep het leven der equipagie te redden, welke in Kalkbaai aanlandde. Des anderen daags gelukte het enige der equipagie het schip te bereiken, en enige zeilen enz. liet men naar het land drijven. De volgende dag was het onmooglijk nabij het schip te komen. Den 13 werd er een nieuwe poging in het werk gesteld, doch de sloep sloeg om en men redde zich ter naauwer nood; ook liep een herhaalde poging, den 14 ondernomen, vruchteloos af; het volk logeerde in tenten op strand voor het schip, ten einde te kunnen vissen hetgeen er mogt aanspoelen; het schip zelve begon te kenteren en zo het scheen in het zand te wellen; liggende bij hoog water bijna geheel onder. De zuid-ooste wind bleef steeds aanhouden en de hoop op berging was gering.
RC 090219
Amsterdam, 7 februari. Volgens een brief van de Kaap de Goede Hoop, van den 29 november 1818, waren van de lading van het gestrande schip IDA ALEYDA (opm: VROUW IDA ALEYDA), kaptein K. Sipkes, van Batavia, toen niet meer geborgen dan 400 picols koffij en 40 kisten specerijen, welke den 1 december publiek verkocht zouden worden.
RC 250219
Amsterdam, 23 februari. Volgens brieven van kaptein Klaas Sipkes, gevoerd hebbende het schip de VROUW IDA ALEYDA, gedateerd Muisenburg den 25 november 1818, en Baai-Fals (opm: False Bay) 6 december 1818, was alle moeite aangewend om zo veel mogelijk te bergen; zelfs waren daartoe waterduikers in dienst genomen; zo goed doenlijk had men het geborgene op zeilen in de lucht en ’s nagts in tenten laten drogen, en den 1 december waren de geborgen en beschadigde koopmansgoederen publiek verkogt, waaronder 40 kisten foelij, 231 kisten noten, 19 kisten rabarbar, 486 zakken koffij, 12 kisten kajapoetih olie (kayu putih = wit hout; lichtgroene etherische olie, uit de bladeren en takken van de kajapoetboom bereid, gebruikt als middel tegen allerlei kwalen), 19 kisten divers, enz, alles nat en beschadigd. Den 8 december zou publieke verkoping gehouden worden van de geborgene scheepsgoederen, bij nommers, en daarna het wrak, zo als het zich zoude bevinden, in eens.
BC 170419
Toen wij voor enige maanden bericht gaven van de afzending van een tweede verzameling van natuurlijke en andere voorwerpen voor het Koninklijk Kabinet van Natuurlijke Historie en andere openlijke verzamelingen in Nederland, mochten wij ons vleien, dat na het verongelukken van de eerste soortgelijke verzameling met Zr.Ms. schip van oorlog AMSTERDAM, aan deze tweede een beter lot zoude te beurt vallen en wij weldra zouden vernemen, dat dezelve behouden in Nederland aangekomen en aldaar met genoegen door onze landgenoten zoude ontvangen zijn.
Ongelukkiglijk moeten wij ook nu wederom het verlies van een groot gedeelte van deze tweede verzameling aankondigen, hetwelk op het schip de IDA ALEIDA (opm: fregat VROUW IDA ALEYDA, zie o.a. RC 230119), gevoerd door kapt. Sipkes, geladen was, welk vaartuig bij het inzeilen in de Simons Baai aan de Kaap de Goede Hoop gestrand is.