1955-01-29: |
m.s. Confiance af Rotterdam, 363 B. R. T. På rejse fra Frederikssund til Preston med knuste østersskaller. Grundstødt d. 29/1 55 ved Sejerø. Søforklaring i Kalundborg d. 3/2 55. Kl. 1234 passerede C. Kattegat SW. fyrskib i en afstand af ca. 100 meter. Kl. 1515 tog skibet i tåget vejr grunden på Sejerø NV.-rev. D. 30/1 kl. ca. 0330 kom C. flot ved egen hjælp, efter at ca. 115 tons af ladningen var kastet overbord. Ved grundstødningen fik skibet en mindre lækage. Anm. Ministeriet må antage, at grundstødningen skyldes tåge.
Het Vrije Volk 31-01-1955: Confiance aan de grond. Het Nederlandse motorschip „Confiance” (863 ton) uit Rotterdam is Zaterdag in een dichte mist bij het eiland Sejree in het Kattegat aan de grond gelopen. De bemanning bleef aan boord van het schip, dat slechts lichte schade heeft opgelopen. De „Conflance", die op weg was naar Preston, zal waarschijnlijk spoedig door een Deense sleepboot worden vlotgetrokken.
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van dinsdag 5 februari 1957, nr. 25. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart. No. 8. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart inzake het aan de grond lopen van het motorschip „Confiance" nabij de vuurtoren van Sejrö. Betrokkene: de kapitein K. Wildeboer. Op 29 januari 1955 is het motorschip „Confiance" op de reis van Frederikssund naar Preston tijdens slecht zicht aan de grond gelopen nabij de vuurtoren van Sejrö. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen en dat het onderzoek ,tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Confiance". K. Wildeboer, wonende te Groningen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 januari 1957, in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van het verhoor van de kapitein en de stuurman van de „Confiance", een Deense verklaring over de stranding, het scheepsdagboek en de gebruikte Deense kaart nr. 125: Sundet og Baelterne, noordelijk deel, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Confiance" is een Nederlands schip, toebehorende aan H. Kajuiter, te Rotterdam. Het meet 363 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 350 pk motor. Op 28 januari 1955, te 13.30 uur, vertrok de „Confiance", beladen met schelpen in zakken, van Frederikssund met bestemming Preston. De diepgang was vóór en achter 10'. De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 8 personen. Na wegens mist in de Isefjord ten anker te hebben gelegen, werd op 29 januari 1955, te 7.45 uur, de reis voortgezet. De kapitein nam zijn route door de geveegde geulen 46, 34 en 28. Te 12.34 uur werd Kattegat S.W.-vuurschip dichtbij aan stuurboord gepasseerd. Het was nevelig weer met mistvlagen; de wind was Z.W.-3. Na het vuurschip zijn geen boeien gezien; men navigeerde op kompas en log. De koers was 203° r.w., 207° kompas. De radiotelefonie-installatie en de richtingzoeker waren defect. Te 14.04 uur werd een brulboei gehoord. Zonder dat iets werd gezien, liep het schip te 15.15 uur aan de grond op ,grind met grote stenen. Te 15.35 uur klaarde het op en bleek de ,,Confiance" te zijn gestrand op N.W. rev van Sejrö; de vuurtoren werd 103° kompas gepeild, zeer nabij. Na enige tijd kwam de vuurtorenwachter aan boord; deze verzond op verzoek enige telegrammen naar reder en verzekeringsmaatschappij. Het gelukte niet door middel van roer- en schroefmanoeuvres, noch na het uitbrengen van een anker vlot te komen. Men begon daarom lading te werpen. Te 20.10 uur kwam een bergingsvaartuig in de nabijheid, doch de kapitein nam de aangeboden hulp niet aan. Nadat ongeveer 120 ton lading was geworpen, gelukte het op 30 januari, te 3.45 uur, vlot te komen. Men ging te 3.58 uur ten anker in diep water. Toen bleek, dat het schip slechts geringe lekkage had, werd te 4.58 uur de reis voortgezet; te 8.30 uur liep men de haven van Kallundborg als noodhaven aan. Onder toezicht van de expert van Bureau Veritas is een duikeronderzoek ingesteld. Besloten werd de lading te lossen en het schip leeg naar Rotterdam te laten gaan. Op 1 februari werd begonnen de lading over te geven aan het motorschip „Kemphaan"; op 3 februari, te 16.50 uur, was het schip leeg en kreeg het, na onderzoek, toestemming te
vertrekken. Op 6 februari arriveerde de „Confiance" te Rotterdam en op 8 februari werd zij drooggezet; er werd toen ernstige bodemschade geconstateerd. Verklaard is nog, dat tijdens het aan de grond zitten duidelijk een N.O.-lijke stroom werd bemerkt. Ter zitting verklaarde de kapitein nog, dat, voordat het Kattegat S.W.vuurschip werd gezien, hij met de richtingzoeker daarvan peilingen had genomen; hij had toen geen reden om aan te nemen, dat het apparaat niet goed werkte. Het was mistig; bij de stranding bleek het zicht minder dan 800 m te zijn. Nadat te 12.34 uur het vuurschip werd gepasseerd, is geen enkele boei meer gezien en is op de gis verder gevaren. Betrokkene herinnert zich niet meer de gestuurde koersen; hij meent, dat vanaf het vuurschip naar de brulboei 23 één koers is gestuurd. De vaart was afwisselend en af en toe is gestopt. Toen een lid van de raad de kapitein erop wees, dat volgens de in het journaal ingeschreven logaflezingen de vaart door het water 7 a 6 mijl moet zijn geweest, kon de kapitein er geen afdoende verklaring van geven, dat hij met een veel geringere vaart rekening had gehouden. Te 14.04 uur werd door de uitkijk op de bak een brulboei gehoord; de stuurman, die toen naar de bak ging, heeft deze eveneens gehoord, maar betrokkene op de brug niet. Het geluid leek van stuurboord te komen. Betrokkene verklaarde, dat hij naar de boei toe is gaan sturen, maar deze niet heeft gevonden. Betrokkene heeft toen getracht door middel van de richtingzoeker een bestek te verkrijgen. Hij had bij het peilen grote minima, doch meende een vrij goed bestek verkregen te hebben, in de geul. Betrokkene navigeerde op een kaart van groter bestek dan de aan de raad overgelegde Deense kaart nr. 125. Betrokkene deelde de raad mee, dat hij het niet raadzaam achtte om ten anker te gaan, toen zijn bestek niet zuiver meer bleek te zijn. Hij was bevreesd, dat het anker een mijn zou kunnen raken, en ook dat hij, ten anker liggende, door een ander schip zou worden aangevaren. Hij voer dus door; te 15.15 uur liep het schip in koers 207° aan de grond, zoals 20 minuten later bleek dicht bij de toren van Sejrö, ongeveer 3 mijl buiten de route. Betrokkene bemerkte toen, dat er een noordoost gaande stroom stond. Na het werpen van ongeveer 120 ton lading kwam het schip op 30 januari, te 3.45 uur, vlot. De dubbele-bodemtanks bleken te lekken. Eerst is de „Confiance" ten anker gegaan; toen het licht werd, is ze verstoomd naar Kallundborg. Hier is het restant lading gelost en daarna is het schip naar Rotterdam gestoomd. Hier werd na droogzetten bemerkt, dat de bodem ernstig beschadigd was. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Confiance" op 29 januari 1955 onderweg was van Frederikssund naar Preston. Het was tijdens het varen door de betonde geulen mistig. Tot 12.34 uur, toen het vuurschip Kattegat S.W. werd gepasseerd, ging alles normaal. Hierna is op de gis verder gevaren totdat het schip te 15.15 uur vastliep. De kapitein heeft voor zijn gis rekening gehouden met de logvaart en de gestuurde koersen, maar niet met eventuele stroom. Het is bekend, dat in de Sont de stromen zeer variabel kunnen zijn in kracht en richting. Men heeft 2 uur en 39 minuten aldus gevaren toen het schip vastliep. Het zicht was toen zeer slecht. Het schip had een richtingzoeker. De kapitein verklaart, dat hij peilingen -heeft genomen en een bestek in de geul heeft verkregen. De peilingen waren niet erg secuur en het bestek kan daardoor niet betrouwbaar zijn geweest. Dit bleek ook door de stranding. Na het passeren van het vuurschip is 2}/£ uur gevaren zonder rekening te houden met de stroom. Het bestek is onvoldoende gecontroleerd of de controlemiddelen zijn niet goed toegepast. Ter plaatse helpt het lood niet erg om het gisbestek te verbeteren. Het is beter om, indien de boeien niet worden gezien, ten anker te gaan. Nu de kapitein zegt dat niet te willen doen, had hij moeten stoppen en het schip laten drijven en doorgaan om door middel van radiopeilingen een bestek te verkrijgen. De kapitein is nu in den blinde doorgevaren, het schip is aan de grond gelopen en ernstig beschadigd en er is veel lading geworpen. De kapitein is medeschuldig aan deze stranding. De hoofdinspecteur merkt op, dat de kapitein sindsdien twee jaar heeft gevaren zonder ongevallen en dat hij nu zijn destijds gemaakte fout inziet. De hoofdinspecteur stelt de raad voor de kapitein schuldig te verklaren en hem te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Het motorschip „Confiance" is op 29 januari 1955, te 15.15 uur, op reis van Frederikssund naar Preston bij mist gestrand op een rif, noordwestelijk van het eilandje Sejrö in Denemarken. Het schip had, varende in de geveegde geulen, zijn laatste verkenning gehad op Kattegat S.W.-vuurschip, dat te 12.34 uur aan stuurboord werd gepasseerd. Daarna is het op de gis doorgevaren in route 28 in een koers van 207° per kompas en op geruime afstand beoosten de route vastgelopen, met ernstige gevolgen voor schip en lading. Deze stranding is veroorzaakt door onvoorzichtige navigatie van betrokkene. Het weer was nevelig met mistvlagen. Betrokkene heeft na het vuurschip geen boei meer gezien of gehoord en er geen rekening mede gehouden. dat hij door de wisselende stromen, die hem wel bekend waren, buiten de route zou kunnen geraken; ook schatte hij zijn vaart te gering. Toen de uitkijk te 14.04 uur ver weg het geluid van een brulboei hoorde, kon betrokkene aannemen, dat het schip door de stroom verzet was. Betrokkene had toen moeten besluiten zijn reis niet voort te zetten, maar te ankeren of ten minste moeten stoppen om te trachten zijn plaats te bepalen. In feite is de mist twintig minuten na de stranding opgetrokken. Doorvarende, nam betrokkene grote risico's en daardoor heeft hij schuld aan de stranding, waarvoor een ontneming van zijn bevoegdheid voor beperkte tijd op haar plaats is. Het is niet zeker welke betekenis moet worden toegekend aan de richtingzoeker, die aan boord was. Betrokkene heeft aanvankelijk verklaard, dat deze defect was. Ter zitting heeft hij nader verklaard, dat hij er, voordat het vuurschip werd gepasseerd, met succes peilingen mee had genomen en dat het voorbij het vuurschip met de richtingzoeker gemaakte bestek vrij goed was. In elk geval waren de minima onvoldoende en de raad meent dan ook, dat betrokkene niet op grond van deze peilingen met de richtingzoeker had mogen vertrouwen, dat hij zich nog wel in de vaargeul bevond. Mitsdien straft de raad kapitein Klaas Wildeboer, geboren 3 augustus 1915, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid om als kapitein te varen op zeeschepen te ontnemen voor de tijd van één week. Aldus gedaan door de heren prof. mr. J. Offerhaus, voorzitter, H. A. Broere, C. Hellingman en A. Kunst, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de raad van 10 januari 1957. (Get.) J. Offerhaus, A. Boosman. |