1946-10-23: |
Bijvoegsel tot de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 21 Mei 1947, no.96
No.48 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Drittura" op de Eems nabij de gasboei ,,Hund N". Betrokkene: J. Kajuiter, kapitein. Op 23 October 1946 is het motorschip „Drittura", op reis van Emden naar Skive, op de Eems in de nabijheid van gasboei ,”Hund N" aan de grond gevaren en is de volgende dag op eigen kracht vlotgekomen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 5 Maart 1947 in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. H. Th. Eerman. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde als getuige J. Kajuiter, kapitein van de ,,Drittura". Tijdens diens verhoor besliste de Raad, dat het onderzoek ook zou lopen over de vraag of de scheepsramp wellicht mede te wijten was aan de schuld van voornoemde kapitein. De voorzitter deelde aan getuige 's Raads beslissing mede en wees hem er op, dat hij thans in de positie van betrokkene was komen te verkeren en gelegenheid had alles tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig zou achten, terwijl hem het laatste woord zou worden gelaten. Betrokkene had geen bezwaar, dat het onderzoek terstond werd voortgezet. De door de kapitein gebezigde zeekaart, van de Raad voor de Scheepvaart in zake het aan de grond lopen van het motorschip „Drittura" op de Eems nabij de gasboei ,,Hund N". Betrokkene: J. Kajuiter, kapitein. Op '23 October 1946 is het
motorschip „Drittura", op reis van Emden naar Skive, op de Eems in de nabijheid van gasboei ,”Hund N" aan de grond gevaren en is de volgende dag op eigen kracht vlotgekomen. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van dit aan de grond lopen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 5 Maart 1947 in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. H. Th. Eerman. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde als getuige J. Kajuiter, kapitein van de ,,Drittura". Tijdens diens verhoor besliste de Raad, dat het onderzoek ook zou lopen over de vraag of de scheepsramp wellicht mede te wijten was aan de schuld van voornoemde kapitein. De voorzitter deelde aan getuige 's Raads beslissing mede en wees hem er op, dat hij thans in de positie van betrokkene was komen te verkeren en gelegenheid had alles tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig zou achten, terwijl hem het laatste woord zou worden gelaten. Betrokkene had geen bezwaar, dat het onderzoek terstond werd voortgezet. De door de kapitein gebezigde zeekaart, Engelse Admiraïiteitskaart no. 3509, was ter tafel. l T it de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Drittura" is een Nederlands schip, metende 187,09 bruto- registerton. Het wordt voortbewogen door een Bronsmotor van 119 pk. Het vaartuig behoort toe aan D. R. Kajuiter te Groningen. Op 23 October 1946 vertrok de „Drittura" van Emden niet een lading cokes, bestemd voor Skive; zij verliet de sluis te 8 uur. De diepgang bij vertrek was vóór 22, achter 23',5 dm. Het was goed, helder weer, de wind was Z.O., kracht 4 a 5. De motor draaide volle kracht, waardoor het schip 7 mijl liep. De kapitein, betrokkene Kajuiter, had geen loods genomen; hij stond zelf aan het roer, de rest der bemanning was aan dek om het schip zeeklaar te maken. Betrokkene voer op de Engelse kaart van de Eems, Admiraliteitskaart 110. 3509, welke was bijgewerkt tot 1945. Te 10.25 uur werd aan bakboord op ongeveer een scheepslengte afstand de gasboei ,,Hund 0" gepasseerd. Het was de bedoeling het Doekegat uit te varen. Volgens de gebruikte Engelse kaart zou na de gaston „Hund O" een niet verlichte ton met vlag „Hund N" moeten worden voorbijgevaren. Betrokkene had in Emden geen „Berichten aan Zeevarenden" gezien en was daardoor ook onkundig van de laatste wijziging, die de betonning van het Doekegat had ondergaan, zoals bekendgemaakt in „Bericht aan Zeevarenden" 87'673. De onverlichte ton „Hund N" was vervangen door een gaston. Betrokkene raakte, toen hij niet de door hem verwachte boei met vlag, maar een lichtboei ontdekte, in de war. Hij dacht er niet aan, dat het wel eens minder goed kon gaan, minderde geen vaart en riep geen man op de brug om hef- roer over te nemen, opdat hij al zijn aandacht aan de navigatie zou kunnen bestéden. Ongeveer 4 minuten na het passeren van boei „Hund O" voelde de kapitein het schip zuigen, waarop hij de motor Stopte; toen hij even daarna bemerkte, dat het schip schuurde, sloeg hij volle kracht achteruit. Het schip bleef evenwel vastzitten. Betrokkene beweert, dat hij te ongeveer 11 uur een peiling heeft genomen; hij zou de parallelliniaal langs enige gepeilde punten hebben gelegd en zo tot de conclusie zijn gekomen, dat de „Drittura" was vastgelopen op 0,4 mijl O.N.O. van boei „Hund X". De peilingslijnen zijn niet in de kaart getekend en de peilingen niet in het journaal ingeschreven. Daar het zeer onwaarschijnlijk is, dat de .Drittura" zou zijn vastgelopen op het door betrokkene opgegeven punt. daar ter plaatse meer dan voldoende water moet staan en daar niet volkomen zeker is vastgesteld, dat de vermeende boei „Hund X" inderdaad deze boei was, is ter zitting niet komen vast te staan waar de „Drittura" aan de grond is gelopen. Bij laag water viel het schip droog en kon worden gezien in welke richting diep water kon worden gevonden. Betrokkene verklaart nog, dat hij in Augustus of September 1945 voor het laatst de Eems heeft bevaren en dat hij eerst kort vóór vertrek van Emden kapitein was geworden op de „Drittura". Betrokkene zegt er mede bekend te zijn, dat de vaargeulen van de Eems aan grote veranderingen onderhevig zijn. De 24ste October 1946 te 9.45 uur kwam het schip met eigen middelen vlot en vervolgde de reis naar Skive. Aldaar werd na lossing op 1 November geconstateerd, dat vlak en spanten waren opgezet. Met een certificaat van zeewaardigheid werd de reis naar Kopenhagen voortgezet. Hier werd een cementbekisting aangebracht, kreeg het schip weer een bewijs van zeewaardigheid van een particulier expert en vervolgde de reis naar Nederland. De inspecteur voor de scheepvaart J. H. Th. Eerman voert aan, dat uit een en ander wel op te maken is, dat het beleid van de kapitein zwak is geweest. Hij is van Emden vertrokken, terwijl het schip niet zeeklaar was. Hierin moest gedurende de vaart op de Eems worden voorzien. De gehele bemanning was bezig aan dek, slechts de kapitein was op de brug; deze leidde de navigatie en hield tegelijkertijd het roer, waardoor aan de navigatie niet de volle aandacht kon worden geschonken. Voorts is de kapitein wettelijk verplicht bijgewerkte zeekaarten aan boord te hebben. Dan is het vreemd, dat de kapitein nog 4 minuten volle kracht doorliep, nadat hij niet meer zeker was van zijn bestek en te volgen route. De inspecteur voor de scheepvaart is van mening, dat de kapitein zeer nalatig is geweest en een strenge correctie verdient. Uit dit geval moet de lering worden getrokken, dat een schip niet mag
vertrekken met het idee ,,het zal wel loslopen . 's Raads oordeel luidt als volgt: Gebleken is: dat betrokkene vóór en tijdens de stranding het roer hield en alleen op de brug was, daar de rest van de bemanning doende was het schip zeeklaar te maken; dat hij, hoewel zich bewust van de veelvuldige veranderingen der vaargeulen ter plaatse en niet in het bezit van een bijgewerkte kaart, zonder loods van Emden vertrokken zijnde, toen hij bemerkte, dat de aanwezige betonning niet in overeenstemming was met de gegevens van zijn kaart en zich daardoor onzeker voelde, zónder assistentie op de brug te roepen en zonder vaart te verminderen is blijven doorvaren totdat het schip 4 minuten later aan de grond raakte en ongeveer 24 uur geboeid bleef; dat hij toen geen peiling in kaart of journaal heeft aangetekend, zodat onopgehelderd is gebleven waar precies het schip is gestrand, zijnde de door de kapitein opgegeven plaats van 0,4 mijl O.N.O. van boei ,,Hund X" waardeloos nu die boei zelfs niet is geïdentificeerd. De Raad is van mening, dat uit een en ander volgt, dat betrokkene, kennelijk op de geringe diepgang van zijn schip vertrouwende, zeer zorgeloos heeft gevaren en dat mitsdien een disciplinaire maatregel niet achterwege mag blijven. Straft de betrokkene, kapitein Jan Kajuiter, geboren 20 Augustus 1918, wonende te Groningen, disciplinair door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr. W, A. Vos, eerste plv. voorzitter, L. den Hoedt en C. H. Brouwer, leden, K. Eefting, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. A. Boosman en uitgesproken door de tweede plv. voorzitter mr. A. Dirkzwager ter openbare zitting van de Raad van '26 Maart 1947. (Get. :) Vos; A. Boosman. |