1940-04-15: |
De courant Het nieuws van den dag 15-04-1940; Motordrijver in rook gestikt. Bij scheepsbrand te Rotterdam. Kapitein van de “MAARTJE” en drie andere opvarenden konden zich nog in veiligheid brengen. Brandweer had zwaare taak. Rotterdam, 14 April, In het 348 bruto register ton metende Nederlandsche motorkustvaartuig “Maartje”, kapitein-eigenaar A. Goumare te Rotterdam, liggende aan de kade van de N.V. Thomsen's Havenbedrijf in de Maashaven, is Zondagmorgen om vier uur een felle brand uitgebroken, met het noodlottige gevolg, dat een der opvarenden, de 41-jarige motordrijver Kuiper uit Apeldoorn, die zich niet snel genoeg meer in veiligheid kon stellen, om het leven gekomen is. Na anderhalf uur onder zeer moeilijke omstandigheden met rook-en zuurstofmaskers te hebben gewerkt, slaagden de brandweerlieden er in, het vuur te bedwingen en eerst toen vond men, in het nauwe gangetje naast het logies, het lijk van den motordrijver. Het bleek, dat de ongelukkige in den rook was gestikt, waarna zijn kleeren hadden vlam gevat. De “Maartje”, een robuste kustvaarder, was op 10 April, komende van de Noordzee de Rotterdamsche haven binnen geloopen. Het schip nam ligplaats langs de uitgestrekte terreinen van Thomsen's Havenbedrijf aan de Noordzijde van de Maashaven, om hier ijzer de laden. Zaterdagavond was het schip echter nog leeg. Het lag hoog op het water, doch nadat kapitein Goumare, motordrijver Kuiper en drie andere leden der bemanning zich ter ruste begeven, was er niets bijzonders aan het schip te bespeuren. Midden in den nacht (het was nog donker) werd de aandacht van den portier van de N.V. Thomsen getrokken door een sterke brandlucht. Toen bleek, dat er met de “Maartje” iets niet in orde was, belde hij onmiddellijk de brandweer op. Het alarm bracht een drijvende stoomspuit van den havendienst, een vaartuig van de rivierpolitie, drie slangenwagens en twee motorreservewagens met reddingsmiddelen en zuurstofmaskers naar de Maashaven. Uit de “Maartje” stegen verstikkende rookwolken omhoog en slechts door overhaast de vlucht te nemen hadden kapitein Goumare en de drie andere mannen zich in veiligheid weten te stellen. Kuiper vermist. Al spoedig bleek, dat Kuiper vermist werd en bij het vernemen van die tijding stelden de brand-weerlieden, onder leiding van hun opzichter J.W. Mallan, wanhopige pogingen in het werk, om tot het brandende logies door te dringen. Ondanks de duisternis, de zware rookwolken en de groote hitte wisten de mannen, gewapend met zuurstofhelmen en schijnwerpers, zich aan de achterzijde toegang tot het schip te verschaffen, doch slechts voetje voor voetje konden zij, al tastend en struikelend, verder komen. Met de straalpijpen in de hand kropen de brandweerlieden door den salon en de daarop aansluitende nauwe gangen, die toegang gaven tot de dwarsgang onder de stuurhut, waar zich het brandende logies bevond. Drie slangen werden aangesloten op de brandkranen buiten het terrein en over de omheining langs enkele kolen opslagplaatsen naar het schip geleid. De drijvende stoomspuit kwam langzij, doch zij behoefde geen dienst te doen. Onder leiding van hoofdman W.A. Keeman werden groote hoeveelheden water in de “Maartje” geworpen, met het gevolg, dat het schip na eenigen tijd slagzij naar stuurboord begon te maken. Inmiddels was men er in geslaagd tot den vuurhaard door te dringen. De vlammen hadden zich intusschen echter een uitweg naar boven gezocht, met het gevolg, dat ook de commandobrug en een reddingboot weldra in lichterlaaie stonden. Toen de rook eindelijk wat minder werd, deed men een vreeselijke ontdekking. In de dwarsgang naast het logies lag, in het licht van een schijnwerper, het lichaam van den vermiste. Uit de houding maakte men op, dat het slachtoffer nog getracht heeft het schip te verlaten. Na enkele stappen in de gang moet de rook hem echter bevangen hebben, waarna de man bewusteloos is neergevallen. Het lichaam lag vlak naast de plek, waar het water van een der straalpijpen neerkwam en daardoor is het te verklaren, dat het slechts weinig brandwonden vertoonde, al bleek wel, dat de kleeren reeds hadden vlamgevat. Er werd een ambulance-auto van den G.G.D. ontboden, waarmede het stoffelijk overschot naar een der ziekenhuizen werd overgebracht. Korten tijd later was het vuur grootendeels bedwongen. Wel laaide het nog eenmaal fel op, toen de brandweerlieden zich met bijlslagen toegang tot de stuurhut verschaften., maar gevaar voor uitbreiding bestond niet meer, zoodat de stoomspuit om zes uur kon inrukken. Zeer groote schade. De schade op de “Maartje” is zeer groot. Het geheele interieur van het schip, benevens de brug, is in een walmende, zwarte ruïne herschapen. De commandobrug toont slechts een verwrongen massa zwartgeblakerd en verkoold hout en ijzer. De navigatie-instrumenten zijn eveneens geheel vernield. Omtrent de oorzaak tast men volkomen in het duister. Wel staat vast, dat het vuur in het logies moet zijn ontstaan. Groot was de verslagenheid onder de andere leden van de bemanning. |