|
Aan het gisteren in het eerste blad door ons vermelde verslag van de Stoomvaart Maatschappij Zeeland ontlenen wij nog de volgende bijzonderheden: Op 19 mei 1882 werd de pier te Queenborough met gebouwen en inrichtingen door brand totaal vernield. Het stoomschip PRINS HENDRIK, hetwelk bij het uitbreken van de brand aan de pier lag gemeerd, liep het grootste gevaar mede vernietigd te worden. Echter gelukte het, door nog tijdig opdagende hulp van een sleepboot en gepaste maatregelen van de opvarenden, het schip te behouden en bleek het zelfs betrekkelijk weinig geleden te hebben. Zodra het onheil bekend was, werd door de Maatschappij in overleg met de London, Chatham & Dover Railway Cy. besloten, de schepen naar Dover te dirigeren, opdat niet op eenmaal de dienst zou behoeven gestaakt te worden en daarmede de vruchten van jaren inspanning zouden teloor gaan. Van 19 mei tot 18 juni werd, hoewel gebrekkig, de dienst op Dover volgehouden. Gebrekkig, omdat de vaart op Dover met de ontzaglijke deining daar onder de kust, vooral bij oostenwind, de reizigers, gewoon aan een aangename, gemakkelijke zeereis op Queenborough, tot veel klachten aanleiding gaf en zeker velen moet afgeschrikt hebben van die route gebruik te maken. Doch ook vooral moet de vaart op Dover gebrekkig genoemd worden, aangezien daar iedere inrichting of gelegenheid ontbreekt om goederen van enige omvang te landen. Slechts een zeer gering aantal colli kon gelost worden, terwijl honderden tonnen goederen te Vlissingen voor verscheping gereed stonden. Ten einde ook in dat vervoer te voorzien, werden door de Maatschappij, in overleg en voor gemeenschappelijke rekening met de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, twee vrachtgoederenboten gecharterd en een geregelde dienst, direct op Londen geopend. Ook na de 18e juni, datum waarop de dienst weer op Queenborough plaats vond, was de Maatschappij verplicht met de gezegde vrachtgoederendienst op Londen voort te gaan, omdat de voorlopige landingsplaats te Queenborough, ontoereikende als zij was voor het personenvervoer, in geen deel in de goederendienst kon voorzien. Eerst op ultimo november waren de inrichtingen op de pier weer enigszins verbeterd, waardoor een lading van ongeveer 80 ton kon gelost worden. De extra dienst op Londen, in aanmerking genomen en de grote kosten, daaraan verbonden, werd daarop onmiddellijk opgeheven en met beperking van het gewoon goederenvervoer, die dienst ook geheel met de mailboten op Queenborough verricht. Aan de firma John Elder & Co. te Glasgow is de bouw van een nieuw stoomschip opgedragen. Dit schip zal, naar verwacht wordt, in de loop van de aanstaande zomer in de vaart kunnen worden gebracht, zodat de thans dienstdoende schepen, die ook in het afgelopen jaar uitstekend bleven voldoen, alsdan successievelijk kunnen opleggen, ten einde, zowel wat schip als machines en ketels aangaat, degelijk te kunnen worden nagezien. In het afgelopen jaar, in de maanden, het ongeval te Queenborough voorafgaande, was het vervoer van reizigers nog steeds klimmende; in de maanden juni tot december was echter enige vermindering op te merken. Het maatschappelijk kapitaal, op 31 december 1881 groot NLG 4.082.000, is thans gebracht op NLG 2.041.000, verdeeld in aandelen serie A NLG 584.500, serie B NLG 1.456.500, die allen geplaatst zijn. Het aflossingfonds van het stoomschip PRINS HENDRIK, onder beheer van de Mij. tot Expl. van Staatsspoor, op 1 januari 1882 een waarde vertegenwoordigde van NLG 428.299,24½, werd door bijstorting en bijschrijving van gekweekte rente vermeerderd met NLG 176.975,94½, zodat daarin op 31 december 1882 aanwezig was NLG 605.275,19, terwijl het ketelfonds onder beheer van de Expl. Mij., met de gewone maandelijkse bijdragen en de bijgeschreven renten, op 31 december 1882 is geklommen tot een bedrag van NLG 79.109,15½. Van de 5% obligatielening 1875 werden in december 1882 uitgeloot 27 obligaties à NLG 1.000, waarvan 8 stuks in portefeuille zodat in omloop bleef voor een bedrag van NLG 595.200. In de werkplaats, die in het afgelopen jaar enige uitbreiding onderging, aangezien voor dagelijks onderhoud groter reparaties nodig waren, is thans een kleine stoommachine geplaatst. De resultaten van de exploitatie over het afgelopen jaar zijn de volgende: In 1882 werden afgelegd door het stoomschip PRINSES ELISABETH 113, PRINSES MARIE 110, PRINS HENDRIK 120, AURORA 22, te samen 365 reizen, tegen 367 in 1881 en 367 in 1880. Er werd ontvangen wegens het vervoer van reizigers en bagage NLG 614.293; koopmansgoederen en parcels NLG 279.192; brievenmalen NLG 151.000; pacht van de buffetten op de stoomschepen NLG 12.756; buitengewone ontvangsten NLG 14.102; dus per reis NLG 2.935,19 of 109 % tegen in 1881 NLG 2.928,64 of 109 %. De kosten van overlading te Vlissingen en te Queenborough zijn, tengevolge van het verminderd vervoer, natuurlijk beneden het bedrag, daarvoor in voorgaande jaren besteed, gebleven. Daartegenover staan echter de extra uitgaven, voortspruitende uit de buitengewone toestand te Queenborough, zodat het bedrag exploitatiekosten weinig verschilt met dat over het voorgaande jaar. De vrachtgoederendienst op Londen (Butlers Wharf) werd gevoerd met de stoomschepen: BLOND, SHUAY DAGONE, SIGNAL en BLENCOWE, waarmede te samen 74 reizen werden afgelegd. Aan koopmansgoederen werden vervoerd: Van Vlissingen naar Londen 8.653 ton, van Londen naar Vlissingen 1.770 ton, te samen 10.423 ton. Van de geheven vracht Venlo – Londen, verdeeld over het doorlopen aantal kilometers, verbleef aan de Maatschappij een aandeel van NLG 89.265,60, terwijl van de onkosten ten hare laste kwam een bedrag van NLG 96.844,08½, zodat hierop een verlies is te boeken van NLG 7.578,48½. De ontvangsten uit de gewone dienst beliepen NLG 1.071.345,30, terwijl de uitgaven daarvoor bedroegen NLG 727.594,71, gevende een voordelig saldo van NLG 340.750,59. Daarvan blijft, na aftrek van het nadelig saldo van de intrestrekeningen NLG 25.218,07½, bijdrage ten behoeve van het ketelfonds NLG 36.000, vaart Vlissingen – Londen (Butlers Wharf) NLG 7.578,48½, verlies op uitgelote obligaties van de lening 1875 NLG 950, afschrijving ten behoeve van de kosten van eerste aanleg van stoomschepen, enz. NLG 48.722,55, buitengewone reserve voor aankoopbewijzen van deelgerechtigheid NLG 100.000 of samen NLG 218.469,11, een zuivere winst over van NLG 125.281,48. In het afgelopen jaar is van de kosten van eerste aanleg van stoomschepen enz. afgeschreven te samen NLG 286.332,14½ of plm. 13½% van het daarvoor op de balans over 1881 aangegeven bedrag.
|