Inloggen
Gezagvoerder

Ruige/Ruig/Ruygh, Emke Jansz

Naam: Ruige/Ruig/Ruygh, Emke Jansz
Schepen waarop deze gezagvoerder heeft gevaren

Aantal gevonden schepen: 1
Naam Bouwjaar Type Voortstuwing Ship id
CONSTANTIA 1811 Brik Sailing Vessel 11986 Bekijk schip

Overige informatie van deze gezagvoerder:

Familiegegevens en opleiding

Iemke Jans Ruige ook genaamd Ruyge, commandeur, geboren te Hoorn (Terschelling) gedoopt op zondag 21 november 1758 aldaar met getuige de grootmoeder, verdronken op vrijdag 21 oktober 1825 te Huisduinen (NH), 62 jaar oud, zoon van Jan Iemkes Ruyge en Trijntje Zijbrands.

Iemke is getrouwd op zaterdag 19 augustus 1786 te Sloterdijk (NH), op 23-jarige leeftijd met Trijntje Cornelis Sorgdrager (20 jaar oud), geboren op vrijdag 17 januari 1766 op Terschelling, gedoopt op zondag 19 januari 1766 te Midsland (Terschelling) met de getuigen de vader en de grootmoeder (doopgetuigen waren Cornelis Gerrits Sorgdrager en Baukje Hilles), overleden op vrijdag 10 oktober 1824, 58 jaar oud, dochter van Cornelis Gerrits Sorgdrager en Antje Cornelis. Trijntje had een buitenechtelijke relatie met Joucke Jans Vlieger, geboren rond 1760(?)

Ontleend aan gegevens van C.J.Stada te Kropswolde, januari 2000

 

Emke Jansz Ruige was in 1825 gezagvoerder van de "Walvis- en Straat Davis-vaarder" het pinkschip de "Willem de Eerste". Het schip strandde "op zijn thuisreis ter hoogte van Huisduinen in de nacht van 21 op 22 oktober 1825 in een vliegende storm (en werd) totaal verbrijzeld." De kapitein en 11 bemanningsleden kwamen om het leven010-p.36.

 

De schepen van de kapitein

Zie hierna

 

Overige bijzonderheden

 

De "Willem de Eerste" was in 1825 een "met 46 koppen bemand pinkschip, groot 365 ton en eigendom van de "Nederlandsche Groenland en Straat Davis Sociëteit" te Harlingen, (Directeur P.Rodenhuis) ...". Het schip "telde in 1825 onder haar opvarenden twintig Terschellinger zeelieden, onder wie de zeven en zestigjarige commandant Emke Jansz Ruig en zijn drie zoons Jan, Cornelis en Gerrit." De "Willem de Eerste" was in 1823 gebouwd op de Harlinger werf "Alta", (in 1967 de werf "Welgelegen"). Het schip vertrok in april 1825 voor zijn derde reis onder kapitein Ruig naar de vangstgebieden rond Groenland en Straat Davis. Op twintig september werd de terugreis aanvaard en zonder moeilijkheden kwam men op 19 oktober voor het Texelse Gat. "De volgende dag werd de loods aan boord genomen, maar voormiddags te ongeveer half elf, halverwege het binnenzeilen van genoemd zeegat, schoot de wind plotseling naar het noorden; het getij verliep en men moest dientengevolge noodgedwongen besluiten te ankeren tussen de tweede en derde ton van het Schulpengat. Een plotseling opkomende bui uit het noordwesten, aanwakkerend tot orkaankracht was het begin van de ramp die zich in de komende uren zou voltrekken; het breken van de ankertouwen met de daaropvolgende onvermijdelijke stranding en als slotfase het totaal verbrijzelen van deze walvisvaarder door de woeste zee op de Nederlandse kust ter hoogte van Huisduinen. Het volledige trieste verhaal van dit vreselijk gebeuren werd destijds vastgelegd in een scheepsverklaring, die zeventien overlevenden aflegden ten overstaan van notaris Sjoerd Simons Wijma te Harlingen."

Daarna volgt de integrale tekst van het notariële stuk gedateerd 29 oktober 1825.

Emke Jansz Ruig was de zoon van Jan Imkesz Ruyge overleden op 12 juli 1763 en gehuwd met Trijntje Sybrants, gedoopt 20 november 1735 en overleden 22 juni 1813 te Terschelling. Trijntje Sybrants huwde voor de tweede maal met Jan Dirksz Koen.

Emke Jansz Ruig werd geboren in 1758 en overleed 21 oktober 1825 voor Huisduinen. Hij werd begraven te Huisduinen. Hij was in 1786 gehuwd met Trijntje Cornelis Zorgdrager, geboren 17 januari 1766 en overleden 10 oktober 1824. Uit het huwelijk werd 7 kinderen geboren, waaronde de meede-omgekomen zeelieden Jan (1787-1825), Cornelis (1790-1825) en Gerrit (1805-1825). Deze drie omgekomen zonen werden eveneens te Huisduinen begraven.

Uit: Ondergang van een walvisvaarder in 1825. Ongeluksreis voor Terschelling. Anoniem in "Cornelis Douwes". Orgaan van de Vereniging van Oud-leerlingen der Zeevaartschool Terschelling nr.20. December 1967. pp.389-392.

 

“Op 20 october 1825 verongelukte, even bezuiden de vuurtoren van Huisduinen, de Groenland- en Straat Davisvaarder WILLEM DEN EERSTE. De Commandeur was Ymke Jan Ruygh van Terschelling. Van de 61 opvarenden brachten slechts 15 er het levend af. Het ooggetuigenverslag van deze ramp, op schrift gesteld door Notaris Albarda te Harlingen, geeft een zeer duidelijk beeld van de scheepsramp in het begin der 19e eeuw.  Een samenvatting van de sober gestelde scheepsverklaring laten wij hier volgen:

De Groenlandvaarder WILLEM DEN EERSTE had de gehele zomer van 1825 in Straat Davis op walvissen gejaagd en keerde op 21 september 1825 terug. Op 19 october kwam hij voor het zeegat van Texel en tegen tien uur s’avonds zag de uit 61 koppen bestaande bemanning het eerste vuur van de Hollandse kust. Dit bleek Kijkduin te zijn, het vuurbaken bij Huisduinen. s’Nachts zeilden zij door en met dagworden werd een loodsschuit verkend en een loods overgenomen. De wind was w.n.w., het weer buiig. Tegen half elf voeren zij het Schulpengat binnen. De wind schoot plotseling naar het noorden zodat er niet meer gezeild kon worden. Het tij verliep en er zat niets anders op, dan te ankeren tussen de 2e en 3e ton van buiten af. s’Middags wakkerde de wind meer en meer aan; veiligheidshalve liet men het tweede anker vallen.

s’Middags drie uur liep de wind met een bui terug naar het noordwesten en de hoop werd levendig, dat ’t nog zou lukken terug naar het noordwesten binnen te zeilen. Maar de wind ruimde weer naar het noorden en nam tot orkaankracht toe. De vrees, dat de ankertrossen niet bestand zouden zijn tegen de hevige rukken, bleek gegrond te zijn.

Acht uur s’avonds was de WILLEM DE EERSTE een hulpeloze prooi van de storm; de fok en het voorstengestagzeil werden bijgezet om hiermee voor de wind op het strand te kunnen lopen; de enige kans voor de bemanning om er het leven af te brengen.

Zwaar stotend kwam de WILLEM DE EERSTE over de buitenste bank, maar daarna kwam het schip dwars op het strand te zitten. Het was toen 9 uur s’avonds. Het wrak stootte toen zwaar en de bemanning begreep, dat zij bij het aanhouden van de storm en het opkomen van de vloed in groot gevaar zouden kommen te verkeren. Het was lichte maan en zij hoopten dus van de wal af gezien te worden; met een in de bezaansmast gehesen lantaarn werden noodseinen gegeven. Een der sloepen werd overboord gezet en tien schepelingen sprongen er in. Nauwelijks van het schip af, werd het schip door een stortzee over de sloep gesmeten en de bemanning raakte te water. Slechts drie man konden worden gered. Nu trachte men een tweede sloep met een tros naar het land te laten drijven, maar deze manouver mislukte. Er was n.l. geen volk op het strand. Tegen elf beraadslaagde de nog aan boord zijnde equipage op het achterschip hoe zij zich nog uit de levensgevaarlijke toestand, waarin zij zich bevonden, konden redden. Het roer was reeds weg en het achterschip begon te breken. De commandeur, die zeer bedaard was, zei de bemanning dat er niets meer te doen was en ieder zich zelf moest zien te redden. Hij wilde op het achterschip blijven en men hoorde, dat hij afscheid nam van zijn zoons. De bemanning trachtte op het voordek te komen, maar dit bleek niet meer voor allen mogelijk te zijn. Enkele opvarenden sloegen overboord of in het ruim, anderen redden zich in de grote mast.

Deze brak af en drie man dreven ermee naar het strand. Slechts één man bracht er het leven af. Deze, Jan Diedrich Ehlers, onder-timmerman, liep toen naar de vuurtoren teneinde hulp te vragen voor de schipbreukelingen, wiens angstkreten hij kon horen. De helft van de equipage zag nog kans het voorschip te bereiken, nauwelijks waren zij er af of het achterschip sloeg tot het grote luik weg en de fokkemast ging, met enkele schepelingen, overboord. Nu begon het voorschip uit elkaar te slaan, om middernacht was het geheel aan stukken en de overlevenden, wier aantal voortdurend afnam, hielden zich met de grootste moeite aan stukken van de vleet vast …

s’Morgens vier uur zagen zij aan het strand mensen met lantaarns; deze liepen de zee in en wierpen de schipbreukelingen touwen toe. Men zag kans deze aan de kluiverpen vast te maken, die nog aan de boegspriet en een stuk van het voorschip vastlag en nu konden de redders de uitgeputte overlevenden, zij het ook met groot levensgevaar voor de redders, in veiligheid worden gebracht.

46 man verloren bij deze ramp het leven. De reddingboot stond in de duinen op de wagen gereed, mar had tengevolge van het hoge water de strandingsplaats niet kunnen bereiken.”

Uit archiefstuk van Loek Deugd, gedateerd 01-05-1987 dat ik verkreeg via de heer R.K.Mast te Delfzijl dd november 2004. De heer Deugd is lid van de groep Wraksys te Den Helder, die gegevens verzameld over reddingen in en om het Marsdiepzie ook 094

 

Via dezelfde weg verkreeg ik een archiefstuk van Hille van Dieren te Terschelling dd 01 deccember 1997, vermoedelijki bestemd voor een publicatie in “Cornelis Douwes’, het tijdschrift van oudleerlingen van de Hogere Zeevaartschool te Terschelling. Ook van Dieren maakt deel uit van de groep Wraksys te Den Helder.

Van Dieren geeft eveneens een verslag van de “Ongeluksreis voor Terschelling”, een ongeluksreis, omdat er zich onder de bemanningsleden nogal wat Terschellingers bevonden. Hij vermeldt een notarieel opgestelde scheepsverklaring, net als door Deugd (zie hiervoor), maar nu opgesteld door Sjoerd Simons Wijma te Harlingen op grond van het verslag van 16 getuigen. Dit verslag vertoont grote overeenkomst met het hiervoor vermelde en wordt door mij niet overgenomen.

 

Van Sluijs013 heeft de volgende bijzonderheden bij de beschrijving van de “Willem de Eerste”:

Walvisvaarder, 2deks pinkschip, varend voor de Ned. Groenland en Straat Davis Societeit te Harlingen. Commandeur Ymke Jan Ruygh, verongelukt bij Texel, van de 61 opvarenden 15 man gered. (zie De Reddingsboot nr. 54, Kerstnummer 1842 en de Amsterdamsche Courant 24 oktober 1825).

Amsterdamsche Courant 07 november 1825: Van de 46 man equipage zijn slechts 17 gered en 29 man plus de loods zijn verdronken. Onder de slachtoffers zijn de commandeur met zijn 3 zoons, alsmede de stuurman. Ook de lijst der overigen, zie dezelfde courant.

 

Amsterdamsche Courant 24 oktober 1825: “Scheeps-tijding. Het schip Willem den 1, Commandeur Y.J.Ruyge, van Straat Davis, den 20sten October in het gat genaderd, is sedert in de nabijheid van de Kleine Keeten, gestrand en totaal verbrijzeld: - De Commandeur, benevens de Loods en een groot gedeelte der equipagie, is daarbij verongelukt.”

 

Geen vermelding in Bouma025.

 

Van januari tot april 1789 voer Jan Cornelis Groendijk als kajuitwachter (f 12,- per maand) met het schip 'Asia' van Ymke Jansz Ruige naar Groenland of Straat Davis.

Gegevens van Auwert Dijkstra te Schiermonnikoog (april 2009). Zijn vrouw is een Groendijk en stamt van Terschelling

 

Ontleend aan: “Trying-0ut. An Anatomy of Dutch Whaling and Sealing in de Nineteenth Century, 1815-1885”

Joost C.A.Schokkenbroek, Aksant, Amsterdam, 2008, 366 pp

p.101         The First compagny in Harlingen to fit out ships for whaling was the firm Barend Visser & Sons. This firm haqd been active in the whale fishery from as early as around 1760” “

                   In 1822 werd de brik Spitsbergen gekocht.

                   “The first two voyages to the Davis Strait – 1822 under master Willem Rab and in 1823 under Ymke Jansz Ruygh of the Frisian island of Terschelling – were not unsuccessful. But these espeditions were not succesfull enough to make the revenues cover the expenses. …

p104 e.v.   Op 01 januari 1825 werd voor een periode van 10 jaar te Harlingen de Groenlandse en Straatdavidse Visscherij Socviëteit opgericht met Pieter Rodenhuis als president directeur. Het eerste schip was de pink “Willem de Eerste”, gebouwd in 1822-1823 door Johan Alta te Harlingen “and, for obvious reasons, was named after the King who was supportive to the industry”. De commandaant was Ymke Jansz Ruygh, die eerder het commando voerde over de “Spitsbergen”.

                   “During his stay on the hunting grounds in the Davis Strait, Ruygh filled his ship with an unimpressive 40 kwartelen (about 9300 litres) of seal blubber and three barrels of blubber from a dead whale they had found floating”

                   Op de terugreis verging het schip voor de Nederlandse kust waarvan het relaas hiervoor uit andere bronnen is vermeld. “The directors of the company organised a fair to raise money for the survivors. The material damage – the loss of the ship – was covered by the insurance company.”

p.312         In een monsterrol te Amsterdam dd 23 februari 1821 van de pink “Groenland” onder kapitein Frans Oom wordt vermeld als “1st mate”(stuurman) Imke J.Ruijge, 57 jaar van Terschelling met een maandgage van f 90,-.

p.313         Idem dd 23 februari 1822, weer met een gage van f 90,-