Familiegegevens en opleiding
Frederik Carel Bauditz werd geboren te Amsterdam op 15 februari 1810.
Hij huwde met Anna Storm, geboren te Amsterdam op 19 augustus 1812 als dochter van Meindert Storm en Geertrui Jongejans. Zij overleed op 23 maart 1894 te Rotterdam.
Frederik overleed op “op een schip” op 08 februari 1860 te Rotterdam, 50 jaar
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
F.C.Bauditz werd met nr.676 effectief lid van Zeemanshoop per 16 april 1844 op voorspraak van P.H.Willers. Zijn schip was de “Drie Gebroeders”002.
In de Algemene Vergaderingen van 09/16 april 1844 van het Amsterdamse zeemanscollege Zeemanshoop werd als effectief lid voorgesteld/aangenomen Frederik Carel Bauditz, oud 34 jaar, voerend de bark “De Drie Gebroeders”, varend voor W.Ruys WDz te Rotterdam, adres bij van Ulphen & Ruijs te Amsterdam, op voordracht van P.H.Willers.023.
Hij werd lid van Weldadig Zeemans Fonds op 10 april 1849003.
Hij was lid effectief lid van “Zeemanshoop” in de periode 1844-1860 met de vlagnummers 676 (1844 t/m 1854) en 311 (1854 t/m 1860)
F.C.Bauditz was met vlagnummer R199 in de periode 1844 t/m 1860 effectief lid van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart058.
Opmerkingen in verband met lidmaatschap Zeemanscollege(s)
In de notulen van de Bestuursvergadering van Zeemanshoop dd 31 mei 1860 vraagt de wed.F.C.Bauditz geb. Storm om een uitkering. In de vergadering dd 28 juni 1860 vraagt het Bestuur informatie omtrent de klasse waarin de uitkering moet worden uitgekeerd. In de vergadering dd 26 juli 1860 volgt een toekenning ingaande 01 maart 1860 in de 1e klasse voor haar en 2 kinderen.042.
In de notulen van de Algemene Vergadering dd 04 september 1860 staat vermeld dat per 01 maart 1860 een uitkering in de 1e klasse wordt uitgekeerd aan de Wed. F.C.Bauditz geb. Storm voor haar en 2 kinderen.023.
De schepen van de kapitein
lidmaatschap van College Zeemanshoop te Amsterdam001
vlagnummer jaren type scheepsnaam naam reder/boekhouder
676 1844-1846 bark De Drie Gebroeders W.Ruijs J.Dz te Rotterdam
1848 bark Ida Elisabeth idem
1849-1853 bark Resident van Son idem
311 1854-1855 bark Resident van Son idem
1855 “zonder schip”
1856-1859 fregat Maria Elisabeth Margaretha idem
F.C.Bauditz is gezagvoerder geweest op diverse schepen van de rederij W.Ruys J.Dz te Rotterdam. Aan de bronnen 024 en 025 zijn de volgende gegevens onleend:
Uit een brief dd.01 augustus 1844 van de rederij Ruys uit Rotterdam aan de Nederlandsche Handel-Maatschappij:
“Op 31 Juli 1844 is bij Fop Smit te Slikkerveer (gemeente Riddderkerk) te water gelaten het barkschip “Drie Gebroeders”, groot circa 300 Java-Lasten, gebouwd voor rekening eener reederij onder mijne directie en zullende worden gevoerd door kapitein F.C.Bauditz. Deze bodem is gebouwd met geen ander doel, dan om een aantal menschen aan het werk te houden, die zich anders gedurende dien tijd van hun bestaan beroofd zouden hebben gezien. Het zal in het laatst van Augustus 1844 naar Batavia vertrekken.”024
F.C.Bauditz was de eerste gezagvoerder van de “Ida Elisabeth, 441 ton, gebouwd in Kinderdijk in 1846/1847. De eerste reis ging naar Manilla024. Bauditz was gezagvoerder van 1848-1850025.
F.C.Bauditz was in de periode 1857 t/m 1860 gezagvoerder van het 3/m schip de”Maria Elisabeth Margaretha” (825 ton, gebouwd in 1855/1856 te Slikkerveer. Dit schip ging in 1860 verloren. “...ondervond noodweer op weg van Cardiff naar Singapore met lading kolen; ankerde als noodhaven in Camaret Bay bij Brest op 29 janiari 1860; schip sloeg van de ankers, liep aan de grond en ging verloren; van de bemanning kwamen 10 man, waaronder de Gezagvoerder, om het leven”024en 25.
Uit een lijst in referentie 024 kan worden samengevat: Bauditz was de eerste gezagvoerder in 1844 van de bark de “Drie Gebroeders”, in 1847 van de bark “Ida Elisabeth”, in 1849 van het campagne-barkschip de “Resident van Sonidem” en in 1856 van het fregat de “Maria Elisabeth Margaretha”, alle van de rederij W.Ruys J.Dz.024.
In de Jaarverslagen van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat kapitein F.C.Bauditz met vlagnummer R199 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
1849, 1851 van de bark “Resident van Son” 375 last W.Ruys J.Dz te Rotterdam
1855, 1858, 1859 van het fregat “Maria Elisabeth Margaretha 436 last W.Ruys J.Dz te Rotterdam
Bouma025 vermeldt F.C.Bauditz als gezagvoerder gedurendee:
* 1845 t/m 1847 van de bark “Drie Gebroeders”, gebouwd in 1844 te Slikkerveer, 412 ton o.m., varend voor W.Ruys JDz te Rotterdam;
* 1848 t/m 1849 van de bark “Ida Elisabeth”, gebouwd in 1847 te Kinderdijk, 444 ton o.m., varend voor W.Ruys JDz te Rotterdam;
* 1850 t/m 1856 van de bark “Resident van Son”, gebouwd in 1849 te Kinderdijk, 677 ton o.m., varend voor W.Ruys JDz te Rotterdam;
* 1857 t/m 1860 van het 3/m schip “Maria Elisabeth Margaretha”, gebouwd in 1856 te Slikkerveer, 825 ton o.m., varend voor W.Ruys JDz te Rotterdam. In januari 1860 op de kust bij Brest van de ankers geslagen met kolen van Cardiff naar Singapore;
Overige bijzonderheden
In de Harlinger Courant dd 15 februari 1860 staat het volgende bericht096:
“Omtrent het noodlottig vergaan van het Nederlandsche fregatschip Maria Elisabeth Margaretha, kapitein Bauditz, verneemt men de treffende bijzonderheid, dat zich onder de opvarenden bevond een der zoons van den kapitein, een jongeling van 18 jaren. Nadat deze door zijnen vader van boord was gezonden, en, goed zwemmer zijnde, zich had gered, keerde hij naar het schip terug, om zijnen vader die niet zwemmen kon, zoo mogelijk te redden. De kapitein echter wilde het leven zijns zoons aan zulk eene wanhopige poging om te redden niet blootstellen, en zond hem terug. Nauwelijks was de jonge Bauditz weder op het drooge, of het denkbeeld dat zijn vader moest verdrinken, overmande hem, en hij wierp zich op nieuw in zee, en trachtte ten tweeden male, op het wrak teruggekeerd, zijnen vader te overreden zich aan zijne krachten toe te vertrouwen. Maar de kapitein wilde daarvan niet hooren en beval zijn zoon, nu met gezag, het zinkend wrak te verlaten. De zoon bereikte daarop weder het strand, en, zoo als bekend is, de kapitein vond zijn graf in de golven.
Men schrijft betreffende deze scheepsramp nog uit Camaret dd 2 dezer, dat van de elf verdronken personen der equipaadje zeven lijken zijn gevonden, waaronde die van den doctor, de twee stuurlieden, den bootsman en den hofmeester. De overigen lijken had men, in weerwil van alle daartoe aangewende pogingen, niet kunnen vinden.
Door de zorgen van den heer Falloy, commissaris der keizerlijke Fransche marine, zijn de gevonden lijken op het kerkhof te Camaret ter aarde besteld. De geheele bevolking van dat zeeplaatsje betoonde de meeste deelneming.
De zeven lijkbaren, elk door vier man gedragen, voorafgegaan door den geestelijke dier gemeente, werden gevolgd door bovengemelden keizerlijke commissaris, door de 15 geredde schipbreukelingen, het geheele personeel der marine aldaar, verscheidene beambten per douane, het gemeente-bestuur met den maire, en eene onafzienbare menigte volks. Dat alles vormde een treffende schouwspel. Nadat de kisten in het graf waren nedergelaten, rigtte de heer Falloy een roerend woord met betrekking tot deze droevige plegtigheid tot de omstanders en dankte allen voor de betoonde deelneeming. Daarna ging men diep getroffen uiteen.”
Maria Elisabeth Margaretha. CSR 415/200: 683 tons. 27 crew. Captain = F.C. Bauditz. Departed Newport, Monmouth, Wales on 26 August 1858 with a cargo of 950 tons of coals and arrived at Albany on 23 November 1858. Where intended bound – uncertain. 110