Familiegegevens en opleiding
Geen
De schepen van de kapitein
Bouma025 vermeldt M.Koenen als gezagvoerder gedurende:
* 1858-1859 op de bark “Laurens Koster”, op 26 september 1840 op de Kralingse Veer te water gelaten onder scheepsbouwmeesters W.en E.J.Hoogendijk. 555 ton o.m., varend reederij de Groot Roeland & Co te Schiedamzie ook 013.
Overige bijzonderheden
Algemeen Handelsblad 01 november 1859, rubriek Scheepstijdingen
“Amoy 10 Sept. Het Ned. barkschip Laurens Koster, Kapt. Koene(sic), met eene lading suiker van hier naar Shanghay bestemd, is in een typhoon alhier bij Kolongson op de rotsen gedreven en totaal verbrijzeld”.
Algemeen Handelsblad 04 november 1859, rubriek Scheepstijdingen
“Nopens het vergaan van het te Schiedamte huis behoorende barkschip Laurens Koster, gevoerd geweest door kapt. M.Koenen, vernemen wij de volgende bijzonderheden: De kapt. had in de morgen van 28 Aug. te Amoy de loods aan boord genomen, met het doel naar Sanghay (sic) te verzeilen; dien dag nam de wind echter zoo sterk toe, dat het niet mogelijk was weg te komen, weshalve het schip des avonds ten 7 ure vertuigd werd; ten 10 ure was de wind reeds tot storm toegenomen, terwijl des nachts ten 1 ure een volslagen typhoon woedde. Bij een geweldigen ruk ten half tien ure, meende de kapt. dat de ankerkettingen sprongen, doch bleek het hem, dat de beide ankerkettingen doorgingen en het schip regelregt naar de nabij zijnde klippen werd gevoerd. De wind was toen N.O. Ofschoon dadelijk noodschoten werden gedaan, kwam geene hulp opdagen, en werkelijk was het door het verschrikkelijke weder, tot in den morgen van 29 Augustus ten 7 ure, schier onmogelijk die te bieden. Des nachts ten half twee ure tusschen de klippen geraakt, dreef het gelukkig vrij van eene nabijgelegen klip; had het deze geraakt, dan waren onvermijdelijk en schip en bemanning verloren geweest; ten half zes ure stootte het echter voor het eerst; een door een Engelsch oorlogsschip ter hulp gezonden vaartuig stormde weg; ijlings werden ra’s en stengen geborgen, terwijl onophoudelijk gepompt werd, daar het schip voortdurend sterk bleef stooten. Des namiddags ten 3 ure bedaarde het weder, er was echter geen denken aan het schip te redden, daar het door het water, dat 8 voet boven gewoon getij was opgevloeid, zeer hoog op de klippen geslagen was. Ten half zes ure viel het schip bijna plat op zijde en brak het ongeveer op de hoogte van de kombuis door midden. Na er van gered te hebben wat men konde werd het in den avond door de bemanning verlaten. Het schip is totaal weg; onder behoorlijk toezigt is er zooveel mogelijk van geborgen.”.