|
De kapt. A. van der Windt, gezagvoerder van de TWEE JEANNES, bestemd van Hongkong naar Java, rapporteerde bij aankomst op Billiton het volgende: Op dinsdag de 10e oktober was het weer flauw en stil, overdrijvende lucht, die tegen de middag buiig werd. Op de middag peilden wij Gaspar eiland NNW en de Zuidhoek van Middeneiland of Poeloe Lihat ZZW½W, en de Noordhoek ZW tot W (opm: Gaspar Straat, tussen Pulau Liat en Pulau Mendanau, 2º45’ Z.B. 107º15’ O.L.) De geobserveerde zuiderbreedte was 2º24’, chronometerlengte 107º13' O.L. Wij stuurden vervolgens tot een uur west ten noorden en bevonden een zware stroom om de zuid te hebben; de voortgang was 1½ mijl. Vervolgens stuurden wij west tot een uur veertig minuten met één mijl voortgang en vervolgens west ten zuiden tot twee uur dertig minuten, driekwart mijl voortgang volgens de peiling van twaalf uur. Wij kregen een zware donderbui met dikke verstopte lucht en de wind van het zuiden tot het noordoosten lopende. Aldus waren wij verplicht, zeilen te bergen, en terwijl dit geschiedde en wij niets konden zien, ontving het schip een zware stoot, waarop de klippen en koraalgrond onmiddellijk door het schip zaten en het water ogenblikkelijk als een sluis in het schip stroomde. Wij zetten onmiddellijk de pompen aan, doch te vergeefs, maar hielden zolang mogelijk de pompen aan de gang, bevonden achter bij het roer drie en een halve vadem water, zagen bij het opklaren weer de klippen en koraalgrond; peilden het eiland Gaspar N½O en het Westeiland van Poeloe Lihat Z¼W; Tandjong Bricat NW¼N, en het Noordereiland Poeloe Lepar (Kalapan) WZW½W; bevonden op deze peilingen, dat de klippen en koraalgronden verder uitstaken, dan deze peilingen aangeven. Bij het opklaren van de lucht zagen wij een 3-mastschip, en onmiddellijk toonden wij de vlag om hulp te bekomen, ten einde de inventaris te bergen, doch te vergeefs: het zeilde door. Wij hielden ons bezig zoveel mogelijk van de inventaris op het voorschip te bergen, daar het schip des avonds te 6 uur met het achtereind geheel onder water zat. 's Avonds kregen wij verscheidene boten aan boord, waarvan wij ogenblikkelijk een naar Billiton, naar de assistent resident, zonden om hulp te vragen, en een naar het genoemde schip, het welk doorzeilde, en maakten alles gereed, om als het nodig was, toch nog zoveel mogelijk van de inventaris te bergen. 's Morgens bij het aanbreken van de dag kwamen verscheiden boten om goederen te bergen, welke op Poeloe Lihat aan wal werden gebracht, waartoe wij met de scheepsboten hielpen, en enige manschappen aan land lieten om het stelen van de goederen te voorkomen. De andere dag (donderdag) werd hiermede voortgegaan, en een poging door de tweede stuurman met vier man gedaan, om een om de zuid sturende bark te bereiken, was vruchteloos. Des nachts hielden wij enige Maleijers aan boord van ons schip, dat tot aan de grote mast aan dek onder water lag; doch omstreeks te negen uur 's avonds kwamen de Maleijers al schreeuwend aanlopen, dat er vuur in het schip was. Ogenblikkelijk waren wij met water bij de hand om de brand te blussen, maar de vlam sloeg gelijkertijd het voorgroot luik uit, waarop de Maleiers direct over boord sprongen en vluchttten, en wij des avonds te elf uur genoodzaakt waren het schip te verlaten. Toch bleven wij in de nabijheid van het wrak tot 's ochtends zes uur, totdat alles was verbrand en overboord gevallen. 's Vrijdags kwam de kruisschoener van de assistent resident, en wij bekwamen boten ter overbrenging van de goederen naar Billiton. Des morgens van de volgende dag scheepten wij het restant van de geborgen goederen in en vertrokken met de boten naar Billiton, waar wij des zondags de 21e oktober te elf uur aankwamen, en de assistent resident ons ogenblikkelijk alle hulp verleende.
|