|
Amsterdam, 7 november. Volgens bericht uit Greerop (vermoedelijk Grærup, 6 mijl beN Blåvandshuk) van 31 oktober, is aldaar vermoedelijk een Nederlands schip gestrand. Het schip is geheel uiteengeslagen en de verschillende delen liggen her- en derwaarts op het strand verspreid. Het grootste gedeelte van het scheepsdek met een daarop staande grote spil en twee pompen stonden bij eb geheel droog op het strand. De beide masten waren afgebroken, het achterdeel met de kajuit was afgerukt en het bovenste gedeelte daarvan lag op een andere plaats van het strand. Een gering gedeelte van de scheepslading, die hoofdzakelijk uit balken bestond, lag nog onder het dek, terwijl een groot deel op het strand gespoeld was. De ene zijde van het schip met de spanten zat in het hoger gedeelte van het strand. Het achtereinde met het roer lag op een andere plaats. Noch op de scheepsinventaris, noch op het houtwerk werd enig merkteken gevonden, terwijl er van het schip een naambord was geborgen, dat het merk ‘BOUWINA van’ draagt, waaruit men opmaakte, dat het schip in Nederland te huis behoorde. Volgens een ruwe meting schijnt het schip circa 70 voet lang, circa 10 voet breed en circa 10 voet diep geweest te zijn. Scheepspapieren, waaruit men met zekerheid kon opmaken waar het schip te huis behoorde, zijn op het wrak niet gevonden, evenmin als boten, algemeen houdt men het er voor, dat de bemanning is verongelukt. Het schip schijnt een kof geweest te zijn. (In ons nummer van 29 oktober werd reeds gemeld, dat het Nederlands schip BOUWINA, kapt. Riepma, van Risoer naar Delfzijl bestemd, in zinkende staat moest worden verlaten. Het volk werd echter gered en te Hamburg aangebracht. Redactie)
|