Inloggen
FLORES - ID 2244


In dienst
Onder Nederlandse Vlag tussen:0000-00-00 / 0000-00-00

Identification Data

Bouwjaar: 1938
Classification Register: British Corporation Register of Shipping and Aircraft (BC)
Nat. Official Number: 1846 Z GRON 1938
Categorie: Cargo vessel
Voorstuwing: Motor Vessel
Type: General Cargo schip
Type Dek: Raised quarter deck
Masten: One mast
Rig: 2 derricks
Material Hull: Steel
Dekken: 1
Construction Data

Scheepsbouwer: N.V. Scheepswerf 'Vooruitgang' (L.J. Mulder & J. Suurmeijer) (1924 - 1940), Foxhol, Groningen, Netherlands
Werfnummer: 102
Launch Date: 1938-04-12
Delivery Date: 1938-07-02
Technical Data

Engine Manufacturer: N.V. Machinefabriek 'Bolnes' v/h J.H. van Cappellen, Bolnes, Zuid-Holland, Netherlands
Motor Type: Motor, Oil, 2-stroke single-acting
Number of Cylinders: 5
Power: 300
Power Unit: BHP (APK, RPK)
Eng. additional info: Bolnes Type (275x370)
Speed in knots: 9
Number of screws: 1
 
Gross Tonnage: 343.00 Gross tonnage
Net Tonnage: 168.00 Net tonnage
Deadweight: 410.00 tonnes deadweight (1000 kg)
Grain: 22700 Cubic Feet
Bale: 21500 Cubic Feet
 
Length 1: 43.7 Meters Length overall (Loa)
Length 2: 41.00 Meters Length between perpendiculars (Lbp)
Beam: 7.35 Meters Breadth, moulded
Depth: 2.10 Meters Depth, moulded
Draught: 2.55 Meters Draught, maximum
Ship History Data

Date/Name Ship 1938-07-02 FLORES
Manager: Harm Sloots Gzn., Groningen, Groningen, Netherlands
Eigenaar: Harm Sloots Gzn., Groningen, Groningen, Netherlands
Shareholder:
Homeport / Flag: Groningen / Netherlands
Callsign: PECU

Ship Events Data

1938-04-13: NvhN 13-04-1938: Van de N.V. Scheepswerf „Vooruitgang", dir. Mulder is met goed gevolg te water gelaten het m.s. „Flores" onder toezicht van The British Corporation, in aanbouw voor kapt. W. Kramer te Groningen. Het schip heeft de afmetingen 43.5 X 7.35 X 2.98 M., meet 415 ton d.w.(12-04-1938)
1938-06-01: Als FLORES, zijnde een motorvrachtschip, groot 972.19 m3 bruto inhoud volgens meetbrief 's Gravenhage d.d. 28-05-938 no. 5672, liggende te Groningen, door J. Frik, scheepsmeter te Groningen, van haar brandmerk voorzien door het inbeitelen van 1846 Z GRON 1938 op het achterschip aan BB zijde in achterkant dekhuis op verhoogd achterdek.
1938-06-03: NvhN 03-06-1938: Delfzijl. Op de Eems vond de goed geslaagde proefvaart plaats van het nieuwe m.s. FLORES, gebouwd bij de N. V. Scheepswerf „Vooruitgang" v/h. Mulder en Suurmeyer te Foxhol, voor rekening van kapt. H. Sloots te Groningen, onder klasse British Corporation en Scheepvaart-Inspectie, groote kustvaart. Het schip is van het raised-quarterdek type en heeft afmetingen van 45X7.36 X 3.90 M. Het meet bruto 477 en netto 168 Reg ton, terwijl het d.w. 400 ton bedraagt. Ter voortstuwing is in de motorkamer een direct omkeerbare 300 p.k. 5 cyl. Bolnes motor. Als hulpmotor is sen 14 p.k. Benz motor opgesteld, terwijl aan dek bij de mast twee motorlieren geplaatst zijn, die elk door een Deutz motor van 7 p.k. aangedreven worden. De anker- Lier wordt aangedreven door een Deutz motor van 8 p.k.
1938-06-04: Het Vaderland 04-06-1938: Het bij de N.V. Scheepswerf Vooruitgang v/h Mulder & Suurmeijer te Foxhol, voor rekening van kapitein H. Sloots te Groningen, gebouwde m.s.“'FLORES”' heeft een goed geslaagde proeftocht gehouden. Het schip meet ca. 477 ton en is voorzien van een Bolnes motor, met een capaciteit van 300 Pk.
1940-01-17: Het Volk 17-01-1940: Binnenland. Kustvaart in oorlogstijd. Belangrijke zaken voor de Raad voor de Scheepvaart behandeld. Amsterdam, Woensdag. De Raad voor de Scheepvaart behandelde hedenmiddag 'de klachten, die de Inspecteur-generaal van de Scheepvaart heeft ingediend tegen de kapiteins van de motorschepen „Diana", „Nomadisch", „Nejaco", „Kemphaan" en „FLORES". Deze kapiteins hadden namelijk niet voldaan aan de voorschriften voor het binnenvaren van Nederlandse zeegaten in oorlogstijd. Plaatsvervangend voorzitter van de Raad was dr. Van Geer.Kapitein-eigenaar Kas van de „Kemphaan" werd als eerste voorgeroepen. Uit ter zitting voorgelezen stukken van een marine-officier bleek, dat het schip, op weg naar Rotterdam, per radio kennis had gekregen van het uitbreken van de oorlog. Op 3 September echter was de „Kemphaan" het Schulpengat binnengevaren zonder te stoppen voor het Nedèrlandse marine-onderzoekingsvaartuig. Volgens zijn bij het voor-onderzoek afgelegde verklaringen had schipper Kas ten gevolge van de harde regenval het stopsein (drie rode ballen boven in de mast) niet gezien. Op de zitting bleef hij daar bij. En op een vraag of hij zich in de zes jaren,' dat hij reeds als kapitein vaart, wel eens op de hoogte had gesteld van de bijzondere bepalingen-bij-oorlog, antwoordde hij in ontkennende zin: „Ik heb ze wel aan boord, maar ik had ze nooit bestudeerd " De „Kemphaan" was 's avonds om half zeven door een marinevaartuig aangehouden; toen was er een officier aan boord gekomen, die proces-verbaal opmaakte — de kapitein, die te voren geen Nederlands onderzoekingsvaartuig had gezien, wist niet, dat hij een ernstige overtreding had gepleegd. De voorzitter: „Maar als u geen onderzoekingsvaartuig hebt gezien, had u juist buiten moeten blijven. U mag dan niet zonder permissie binnenlopen. Dat is voorschrift, en dus komt u hier niet onder uit!" De uitspraak van de raad volgt later. Vervolgens werden de andere zaken afgedaan. Alleen schipper Stam van de „Diana" had verstek laten gaan. De kapiteins Sloots van de „Flores", Dijkhuis van de „Nejaco" en Wedema van de „Nomadisch" verschenen nu achtereenvolgens, om zich te verantwoorden. Ook de heer Sloots bleek zich er niet van overtuigd te hebben, of en zo Ja, welke bijzondere voorschriften aan de Nederlandse kust bij het uitbreken van de oorlog van kracht zouden zijn geworden: „Ik wist niet, dat ik op een onderzoekingsvaartuig van de marine moest wachten." De voorzitter: „Die voorschriften geven de autoriteiten heus niet voor hun plezier, 't Is op 't ogenblik nu eenmaal vreselijk gevaarlijk, om zonder toestemming maar aan te varen!"

NvhN 19-06-1940: Raad voor de Scheepvaart: Uitspraken. De Raad voor de Scheepvaart heeft vanmorgen uitspraak gedaan inzake de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen den kapitein van het motorschip „Flores" wegens het niet opvolgen der voorschriften in oorlogstijd voor het aandoen der Nederlandsche zeegaten gegeven. De Raad is van oordeel, dat aangeklaagde onverantwoordelijk heeft gehandeld, door, wetende, dat er oorlogstoestand bestond, geen kennis van de voorschriften te nemen en het Schulpengat op eigen risico in te varen, en daardoor zijn schip en de opvarenden aan groot gevaar bloot te stellen. De Raad strafte den aangeklaagde, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van een maand.

Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Donderdag 4 Juli 1940, no.128.
No.69 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen Harm Sloots, kapitein van het motorschip Flores, wegens het niet opvolgen der voorschriften in oorlogstijd, voor het aandoen der Nederlandsche zeegaten gegeven. Op 23 November 1939 is door den inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij den Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van den volgenden inhoud: „De inspecteur-generaal voor de scheepvaart; verwijzende naar het hierbij overgelegde proces-verbaal dd. 9 September jl., opgemaakt door den kapitein-luitenant ter zee K.M.R. A. W. Fischer, welk proces-verbaal op 20 November 1939 door mij werd ontvangen; overwegende, dat daaruit blijkt, dat de kapitein Harm Sloots als gezagvoerder van het m.s. Flores met dit schip op 9 September 1939 het Schulpengat is binnengevaren zonder te voldoen aan de voorschriften, die moeten worden opgevolgd, wanneer het in het proces-verbaal bedoelde sein is geheschen, en welke vermeld zijn in de Berichten aan Zeevarenden en in den Gids voor de Nederlandsche kust; overwegende, dat niet opvolgen van die voorschriften gevaar kan opleveren voor het schip en de opvarenden en dat deze handelwijze daarom beschouwd moet worden als een misdraging tegenover den reeder en de schepelingen; gelet op de artikelen 48 en 49 van de Schepenwet ; stelt aan den Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en den kapitein Harm Sloots te hooren." Een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door den Eaad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 17 Januari 1940, buiten tegenwoordigheid van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart, die door andere ambtsbezigheden verhinderd was de zitting bij te wonen. De Raad nam kennis van de overgelegde stukken en hoorde den kapitein Harm Sloots, voornoemd, als aangeklaagde, buiten eede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter den aangeklaagde de beteekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Een proces- verbaal, op den ambtseed opgemaakt door Anton Willem Fischer, kapitein-luitenant ter zee K.M.R., chef van het bureau Zeeverkeer van het Noorderkwartier, tevens onbezoldigd Rijksveldwachter, dd. 9 September 1939, houdt zakelijk in, dat verbalisant een onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van een rapport dd. 9 September 1939 van den commandant van het bewakings- en onderzoekingsvaartuig, luidende, dat een onbekend schip op genoemden datum te 8.35 uur des voormiddags in den nevel, zonder te voldoen aan de bij het Bericht aan Zeevarenden dd. 29 Augustus 1939, n°. 201, gegeven voorschriften, immers zonder zich aan het bij dat bericht verplicht gestelde onderzoek vanwege dat onderzoekingsvaartuig te onderwerpen, het Schulpengat is binnengevaren, zoomede op grond van een van N. Kooreman, luitenant ter zee der lste klasse, verbindingsofficier bij de Koninklijke Nederlandsche Landmacht te Huisduinen, ontvangen mededeeling, dat op voormelden datum een kustvaarder zonder verkenningssein Kaap Hoofd is voorbijgevaren; dat uit dit onderzoek is gebleken, dat het inmiddels ter reede van Den Helder aangekomen, in overtreding zijnde schip het Nederlandsche motorschip Flores was. Aangeklaagde heeft ter zitting van den Raad verklaard als volgt: Hij was in Augustus en September 1939 kapitein van het Nederlandsche motorschip Flores, metende bruto 343,18 registerton. Op 1 September 1939 is hij met dat vaartuig, welks bemanning uit 7 personen bestond, van Hull vertrokken naar Montrose in Schotland. Aldaar vernam hij de oorlogsverklaringen van Engeland en Frankrijk aan Duitschland. Op 7 September 1939 vertrok hij van Montrose naar IJmuiden. Op 8 September d. a. v. des namiddags te 8 uur kreeg hij de Nederlandsche kust in zicht door het schijnsel van een stad op den achtergrond en enkele witte lichten aan de kust. Hij meende, dat die stad Haarlem was en hij zich ter hoogte van IJmuiden bevond. Door den kustwachtpost werd hij opgeroepen en werd de naam van het vaartuig gevraagd, waarna hij werd gewaarschuwd, dat het Molengat en Westgat gevaar voor mijnen opleverden, terwijl hem voorts werd medegedeeld, dat het Schulpengat betond was. Op 9 September des voormiddags te 5.45 uur is hij ankerop gegaan om naar het Schulpengat te varen. Korten tijd daarna kwam een watervliegtuig van de Koninklijke marine bij hem neerstrijken om te waarschuwen, dat de banken gevaarlijk waren door de mijnen, het Molengat en het Westgat versperd waren en dat hij het Schulpengat moest invaren. Hij heeft vervolgens de Haaksgronden gerond en den wal aangeloopen bezuiden Zanddijk. Op de kapen van den Zanddijk zag hij drie roode ballen. Hij kende dit sein echter niet en meende, dat hij op de aanwijzing, dat het Schulpengat betond was, veilig door dat gat naar binnen kon varen. Toen hij den wal genaderd was, is hij, zonder op de aanwezigheid van een onderzoekingsvaartuig te letten, op zicht van den vasten wal het Schulpengat ingeloopen tot op de reede, waar hij door een sleepboot met een marine- officier werd aangehouden. Hij heeft geen kennis genomen van het aanvullingsblad van uen Zeemansgids, noch van het Bericht aan Zeevarenden. De Raad is van oordeel, dat de klacht gegrond moet worden verklaard. Aangeklaagde had op de hoogte behooren te zijn met het desbetreffende voorschrift van den Zeemansgids voor de Nederlandsche kust. Hij heeft onverantwoordelijk gehandeld door, wetende, dat er oorlogstoestand bestond, geen kennis van dat voorschrift te nemen en het Schulpengat op eigen risico in te varen, immers door zonder op de aanwezigheid van een onderzoekingsvaartuig te letten, binnen te loopen en, bij afwezigheid daarvan, niet buiten de territoriale wateren te verblijven, totdat het onderzoekingsvaartuig naar buiten was gekomen. Aldus heeft aangeklaagde zijn schip en de opvarenden aan groot gevaar blootgesteld. Hij kan zich niet beroepen op het feit, dat het watervliegtuig van de Koninklijke Marine hem heeft te kennen gegeven, dat hij door het Schulpengat naar binnen kon varen, omdat hem vanwege dat vliegtuig kennelijk niets anders is medegedeeld dan dat het Schulpengat in de gegeven omstandigheden de weg was, waarlangs hij kon binnenvaren, hetgeen hem uiteraard niet kan ontheffen van het naleven der desbetreffende wettelijke voorschriften. De Raad meent, dat, gelet op den ernst der gepleegde overtreding, na te melden straf moet worden opgelegd, waarbij de Raad in aanmerking neemt, dat de overtreding is gepleegd nadat de oorlogstoestand reeds eenige dagen bestond en aangeklaagde nog bovendien gewaarschuwd was, zoodat voor hem alle aanleiding bestond om de uitgevaardigde voorschriften te raadplegen en dienovereenkomstig te handelen. Mitsdien: Straft den aangeklaagde Harm Sloots, geboren 5 October 1880, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van één maand. Aldus gedaan door de heeren mr. dr. F. C. van Geer, tweedeplaatsvervangend-voorzitter, A. L. Boeser en J. N. Egniond, leden, G. Mulder, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den eerste-plaatsvervangend-voorzitter prof. mr. B. M. Taverne ter openbare zitting van den Raad van 19 Juni 1940. (get.) F. C. van Geer. mr., H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.
1940-02-04: Final Fate:
Tijdens een sneeuwstorm in de monding van de Thames, gestrand bij Kentish Knock Lightvessel en verloren gegaan. De bemanning werd op een na gered. Ze was met een lading schroot onderweg van Rotterdam naar Swansea.
1940-02-07: Utrechts Volksblad 07-02-1940: Groningers vochten in de branding voor lijfsbehoud. Zij strandden met hun scheepje onder de Engelse kust. In het „Bangor-hotel", het enige Nederlandse hotel in deze metropolis, dat sinds het uitbreken van de oorlog al zovele Nederlandse schipbreukelingen binnen zijn muren heeft gezien, dat het bij de Engelse collega's de naam „Schipbreukelingenhotel" heeft verworven, troffen we hedenavond de zes overlevenden aan van het gestrande Nederlandse schip „Flores", dat laatstleden Zondag „ergens" nabij de Engelse oostkust op een zandbank liep. Onopgesmukt vertelden de Groningers ons van hun avonturen toen ze zich met hun 400 ton metend scheepje op weg bevonden van Rotterdam naar Swansea. Hun lading bestond uit oud ijzer en deze lading heeft hen letterlijk in het ongeluk gestort. In de stikdonkere nacht liep de „Flores" op een zandbank. Gedurende heel de reis had men veel last. gehad van de lading, daar deze een slechte uitwerking had op het kompas, dat er onzuiver door werd. Men raakte steeds uit de koers en toen het schip vastliep was men zeventien zeemijlen uit de route geraakt. Tot overmaat van ramp sloeg de „Flores" lek. Men besloot een reddingboot uit te zetten en te proberen het land te bereiken. De 22-jarige matroos Frans Groenier klom in de boot. Het was zijn taak, als de boot eenmaal op het water was terecht gekomen, de talies los te maken. Grote brekers verijdelden de poging echter en wierpen de reddingboot ondersteboven. Groenier verdween in de golven. Kapitein K. Schutter gaf last aan vier leden van de bemanning om met de andere boot Groenier te gaan zoeken. De stuurman G. Suurd, de eerste machinist N. Doornenbos, de tweede machinist Boon en de matroos Gorsman gingen in de boot. Inmiddels riep Groenier den kapitein toe, dat hij poogde naar de „Flores" terug te zwemmen, maar dat dit moeilijk ging, daar de hoge zeeën hem het zwemmen bemoeilijkten. De vier inzittenden van de reddingboot roeiden wat ze konden om Groenier te bereiken. Telkens weer kwamen ze in de buurt van het slachtoffer, maar even regelmatig wierp een golf hen terug. De zee is echter grillig, want een grote golf, die de reddingboot van den ongelukkige afwierp, bracht de andere reddingboot weer in goede positie. Groenier slaagde erin deze boot te pakken en er in te klimmen. Alle hulpmiddelen waren uit de boot gespoeld, zodat Groenier niets had om te hozen. De watertank en de kist met zeebeschuit waren echter nog intact. De vier andere leden van de bemanning, die in de andere reddingboot zaten, zochten nog twee uur lang naar hun kameraad. Zonder resultaat echter. Steeds verder dreef Groenier af. Tot nu toe heeft men niets meer van hem gehoord. De kans bestaat dat hij nog in leven is. De Britse kustwachters, die de streek en het water, waar de „Flores" vastliep, goed kennen, hebben de hoop nog niet opgegeven. En men meent, dat het wel enige dagen kan duren, voor men zekerheid omtrent het lot van den schipbreukeling heeft. Toen het viertal bij de „Flores" was teruggekomen, bleek, dat deze steeds meer water ging maken en men besloot met de hulpmotor de pomp aan het werk te stellen. Ook de noodverlichting werd door deze motor in werking gehouden. De kok Veldman maakte zich buitengewoon verdienstelijk. Tegen drie uur in de nacht werd het gat in het schip steeds groter en men besloot om hulp te vragen. Met de stoomfluit blies men een S.O.S. Twee uur later kwam de reddingboot langszij. Dreigende mijn! De machinist Suurd, die met zijn zaklantaarn zwaaide om de plaats van de „Flores" aan de reddingboot aan te geven zag in het licht van deze lantaarn een drijvende mijn op het schip aankomen: Een zware breker bracht redding. De mijn dreef tot op enkele centimeters van de donkere wand van de „Flores", maar de zuigkracht van de passerende golf trok haar terug. Toen de reddingboot nabij kwam, was de toestand aan boord niet verergerd, zodat men besloot zolang mogelijk aan boord te blijven. De reddingboot keerde toen naar het land terug. Des ochtends om zes uur echter, begon de „Flores" weer meer water te maken en opnieuw verzocht men om hulp. Ditmaal was de reddingboot er eerder en om zeven uur des morgens stapten de overlevenden in de boot. Wat lijfgoed was het enige, wat zij mee konden nemen.

De banier 09-02-1940: Hoe de kustvaarder „Flores” verging. Een der opvarenden vermist. De correspondent van het „Volk” te Londen had een onderhoud met de zes overlevenden van het gestrande Nederlandsche schip „Flores", dat laatstleden Zondag bij de Engelsche oostkunst op een zandbank liep. De Groningers waren met hun 400 ton metend scheepje op weg van Rotterdam naar Swansea. Hun lading heeft hen letterlijk in het ongeluk gestort. Gedurende heel de reis had men veel last gehad van de lading, daar deze een slechte uitwerking had op het kompas, dat er onzuiver door werd. In den stikdonkeren nacht liep de „Flores" op een zandbank. Men besloot een reddingboot uit te zetten en te probeeren het land te bereiken. De 22-jarige matroos Frans Groenier klom in de boot. Het was zijn taak, als de boot eenmaal op het water was terecht gekomen, de talies los te maken. Groote brekers verijdelden de poging echter en wierpen de reddingboot ondersteboven. Groenier verdween in de golven. Kapitein K. Schutter gaf last aan vier leden van de bemanning om met de andere boot Groenier te gaan zoeken. De stuurman G. Suurd, de eerste machinist N. Doornenbos, de tweede machinist Boon en de matroos Gorsman gingen in de boot. Inmiddels riep Groenier den kapitein toe, dat hij poogde naar de „Flores" terug te zwemmen, maar dat dit moeilijk ging, daar de hooge zeeën hem het zwemmen bemoeilijkten. De vier inzittenden van de reddingboot roeiden wat ze konden om Groenier te bereiken. Telkens weer kwamen ze in de buurt van het slachtoffer, maar even regelmatig wierp een golf hen terug. De zee is echter grillig, wat een groote golf, die de reddingboot van den ongelukkige afwierp, bracht de andere reddingboot weer in goede positie. Groenier slaagd er in deze boot te pakken en er in te klimmen. Alle hulpmiddelenwaren uit de boot gespoeld, zoodat Groenier niets had om te hoozen. De watertank en de kist met zeebeschuit waren echter nog intact. De vier endere leden van de bemanning, die in de andere reddingboot zaten, zochten nog twee uur lang naar hun kameraad. Zonder resultaat echter. Steeds verder dreef Groenier af. Tot nu toe heeft men niets meer van hem gehoord. De kans bestaat dat hij nog in leven is. Tegen drie uur in den nacht werd het gat in het schip steeds grooter en men besloot om hulp te vragen. Twee uur later kwam de reddingboot langszij. De machinist Suurd, die met zijn zaklantaarn zwaaide om de plaats van de „Flores" aan de reddingboot aan te geven, zag in het licht van deze lantaarn een drijvende mijn op het schip aankomen. Een zware breker bracht redding. De mijn dreef tot op enkele centimeters van den donkeren wand van de „Flores", maar de zuigkracht van de passeerende golf trok haar terug. De bemanning heeft slechts wat lijfgoed kunnen redden.

Leeuwarder nieuwsblad 09-02-1940:

Ook de matroos Groenier is gered. Drie dagen in een open bout rondgezwalkt.

Nader wordt gemeld dat ook Groenier is gered. Deze mededeeling was oorzaak, dat gisteravond in het Bangor-hotel in Londen de overlevenden van de „Flores" een rondedans deden. Hoe Groenier gered werd, is op het oogenblik nog niet bekend. Men weet alleen, dat hij door een schip, dat in convooi voer, is opgepikt. Drie dagen lang heeft hij in een open boot over de zee gezworven en het is duidelijk, dat hij veel geleden moet hebben.

1940-10-feb NvhN: Toch de zee weer op. Matroos Groenier van de „Flores" zwierf twee dagen in een open boot op zee rond. Zeelieden kunnen de meest merkwaardige verhalen vertellen. Maar weinigen zullen hun leven te danken hebben gehad aan zulk een toeval als de Groninger matroos Frans Groenier, van de „Flores", dat j.l. Zondagavond bij de Engelsche kust op een zandbank liep en verging. Zes en dertig uur lang heeft Groenier in een open boot in het Kanaal rondgedreven en drie dagen lang heeft het geduurd, voor de andere opvarenden van de „Flores , die door een reddingboot waren gered en al lang op den veiligen wal waren, vernamen, dat hun vermiste collega tenslotte ook was gered. Zondagavond was Groenier, zoo wordt nader aan het Handelsblad gemeld, met een reddingboot van de „Flores" losgeslagen. De golf, welke de boot van het schip deed afdrijven, sloeg haar meteen om. Twee uur lang hebben Groenier's collega's toen in een andere boot in den mist naar hem gezocht, maar hij was al te ver afgedreven. Intusschen had een andere golf de boot weer omgekeerd en ofschoon Groenier er in kon klimmen, kon hij haar niet voortbewegen, omdat de riemen waren weggeslagen. Hij moest den Zondagnacht in het koude duister doorbrengen, hopend, dat de Maandagochtend hem redding zou brengen. Hij passeerde ettelijke schepen, maar geen van hen sloeg acht op zijn roepstem. Zoodra de zon door den mist kwam, keek hij rond wat hij kon doen. Het bleek, dat de mast nog in de sloep was en ook het zeil. Het eenige wat hij dus kon doen, was voor den wind zeilen Hij herinnerde zich, dat de wind landwaarts was geweest, dus steeg zijn hoop op redding weer. Later zou echter blijken, dat de wind in den nacht was gedraaid en dat de sloep door de strooming werd meegesleept. Maar dat wist Groenier niet en dus zeilde hij vol vertrouwen verder — steeds verder van land...-. De Maandag ging voorbij zonder dat zijn hoop op redding werd verwezenlijkt. Toen de nacht viel. werd hij te slaperig om den strijd voort te zetten. Hij haalde het zeil neer, wikkelde er zich in en legde zich te slapen. Des morgens werd hij echter wakker, doordat zijn boot tegen iets aanbotste Het bleek een scheepswand te zijn, de wand van een Engelsche kolenboot in convooi die voor anker lag, in afwachting van het daglicht om de Theems binnen te varen. Groenier was gered. Thans is hij weer vereenigd met de andere opvarenden van zijn schip in het Nederlandsche hotel in Londen; nog wat slap, en lijdend aan door het zeewater gezwollen beenen, maar reeds voldoende hersteld om het wonderbaarlijke verhaal van zijn redding zelf te kunnen doen. Gesterkt door het stevige Neaerlandsche eten in het hotel, zal hij spoedig met zijn collega's naar Nederland terug kunnen keeren. En wat ga je dan doen Groenier? Er was geen aarzeling té bespeuren. — De zee weer op, was het antwoord. De traditioneele geest onder de Nederlandsche zeelui heeft niet geleden.
1940-02-07: De standaard 07-02-1940: Matroos van de “Flores” gered. Londen, 7 Febr. De matroos Gronier van het op de Oostkust vergane Nederlandsche motorschip „Flores", die in een volgeloopen reddingboot op zee heeft gezwalkt, is na drie dagen door een in convooi varend schip opgepikt. De man was bewusteloos.
1940-02-08: NPGC: 08-02-1940 MS. „FLORES” verloren gegaan. Een matroos vermist. Het Groninger m.s. „FLORES", groot bruto 343 ton, gebouwd in 1938, van H. Sloots te Groningen, is met een lading oud ijzer, op reis van Rotterdam naar Swansea, Zondagnacht bij Kentish Knock op een zandbank geloopen en lek gestooten. De matroos Groenier is in één der reddingbooten afgedreven en wordt vermist. De overige zes leden der bemanning zijn gered en te Londen aangekomen, vanwaar zij zoo spoedig mogelijk met de Batavierboot naar Nederland zullen vertrekken. De „Flores" wordt door de reederij als verloren beschouwd. De geredden zijn: Kapt. K. Schutter, stuurman G Suurd, beiden te Groningen, machinist H. Doornbos te Hoogkerk, tweede machinist A C. Boon te Haarlem, matroos L. Horsman te Leeuwarden en matroos L. Veldman te Groningen. (NvhN)
1940-02-08: NVhN 08-02-1940: Vermiste matroos gered. De matroos F. Groenier uit Groningen, van het Groninger m.s. „FLORES", die in een der reddingsbooten afdreef en vermist werd, is door een voorbijvarend schip opgepikt.
1941-01-00: De Tijd 16-01-1941: Stranding van „Flores" . Behandeling voor den Raad voor de Scheepvaart. De Raad voor de Scheepvaart heeft Woensdag een onderzoek ingesteld naar het stranden en verloren gaan van het motorschip Flores, groot ruim 340 ton, op de Kentish Knock op 4 Februari van het vorig jaar. De kapitein, die van September 1939 als kapitein en eenige jaren als eerste stuurman gevaren had, verklaarde, 3 Februari met een lading oud ijzer uit Rotterdam naar Swansea te zijn vertrokken. Van de West Hinderboei moest hij volgens de instructies koers zetten naar een punt, zeven mijl ten noordoosten van het lichtschip North Goodwin. Bij heiiig en zelfs mistig weer had hij zijn reis voortgezet, na de route op de kaart te hebben afgestippeld. De kapitein liet mistsignalen geven en had herhaaldelijk gelood. Bij duisternis wilde hij voor anker gaan, juist voor dat dit besluit ten uitvoer gelegd kon worden, toen de machine reeds gestopt had, liep het schip op den zanderigen bodem vast. Pogingen om los te komen, gelukten niet; tot des nachts 3 uur trachtte men door het geven van fluit- en lichtseinen de aandacht te trekken; toen kwam een reddingboot te hulp en werd de bemanning van het schip, dat geheel verloren gegaan is, in veiligheid gebracht. Het bleek, dat het schip slechts enkele mijlen van Kentish Knock gestrand was en dat het derhalve een koers had gehouden, welke noordelijker lag dan die van de instructies. Met een der reddingbooten van het schip was een matroos weggedreven, doch op een ander punt van de kust was hij behouden aangekomen. De kapitein werd er op gewezen, dat een lading oud ijzer van invloed kan zijn op het kompas. Hij zeide het wel in den Waterweg geverifieerd, doch dat later niet herhaald te hebben; hij gaf toe geen rekening te hebben gehouden met den stroom. De inspecteur- generaal voor de Scheepvaart bracht onder de aandacht, dat in verband met de tijdsomstandigheden het opvolgen van inducties zooals bijv. het volgen van bepaalde vaarroutes, noodzakelijk was. Hij achtte het een verzuim van den kapitein, dat deze geen rekening gehouden had met den invloed van zijn ijzerlading op het kompas en zich hiervan niet vergewist had én dat hij voorts niet voldoende rekening gehouden had met stroom en getij. Een aan den grond loopen meende hij onder deze omstandigheden vanzelfsprekend. Het ongeluk was z.i. te wijten aan de zorgeloosheid van den kapitein. De kapitein verklaarde ten slotte niets naders te zijner verdediging te kunnen aanvoeren. De Raad zal nader beraadslagen en uitspraak doen, waarbij ook de schuldvraag onderzocht zal worden.

De Tijd 14-03-1941: De kapitein van de „Flores" gestraft. Navigatie was zorgloos en lichtvaardig. De Raad voor de Scheepvaart heeft uitspraak gedaan inzake de stranding van het motorschip „Flores" onder de Oostkust van Engeland nabij Kentish Knock op 4 Februari 1940. De raad is van oordeel, dat deze stranding, die tot het verlies van het schip heeft geleid, aan de schuld van den kapitein is te wijten. De door den betrokkene gevolgde navigatie kan met anders dan lichtvaardig en zorgeloos worden geneemd. Voor de veiligheid is niet voldoende zorg gedragen. Ook ten aanzien van het kompas is zijn zorg geheel onvoldoende geweest. Een controle alleen op den Waterweg geeft, nu het schip met ijzer was geladen, allerminst voldoende zekerheid omtrent de juiste aanwijzing van het kompas op andere koersen. Ten slotte heeft het den raad getroffen, dat de matroos, die tijdens het vieren in de reddingboot van de “Flores" zat en, doordat deze boot omsloeg, te water is geraakt en weggedreven, geen lijfseizing om had. Ware deze zeer gewenschte maatregel van voorzichtigheid toegepast, dan zou deze matroos, die thans gelukkig nog is gered, niet zijn weggedreven. De Raad bestraft den betrokkene door hem de bevoegdheid te ontnemen als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen.

Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Woensdag 26 Maart 1941, no.60.
No.26 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zakede stranding van het motorschip Flores onder de oostkust van Engeland nabij Kentish Knock. Betrokkene: kapitein Kornelis Schutter. Op 4 Februari 1940 is het motorschip Flores onder de oostkust van Engeland nabij Kentish Knock gestrand en verloren gegaan. In overeenstemming niet het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 15 Januari 1941 in tegenwoordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart P. S. van 't Haaff. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der Scheepvaartinspectie en hoorde als getuige Kornelis Schutter, destijds kapitein op de Flores. Na het verhoor van den getuige besliste de Raad, dat het onderzoek tevens zou loopen over de vraag, of niet de stranding mede is te wijten aan zijn schuld. De voorzitter deelde den getuige 's Raads beslissing mede, hield hem voor, hoe hij thans in de positie van betrokkene is komen te verkeeren en alsnog gelegenheid heeft tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig acht, hem daarbij het laatste woord latende. Betrokkene had geen bezwaar, dat de behandeling der zaak terstond wordt voortgezet. De verklaring van den kapitein komt in hoofdzaak neer op het volgende: Hij is in het bezit van een diploma als stuurman kleine handelsvaart met aanvulling. Op 3 Februari 1940 vertrok hij met het motorschip Flores — een Nederlandsch vaartuig, metende 343,18 bruto-, 168,44 netto-registerton, roepnaam P E C U, eigendom van H. Sloots, te Groningen, en thuisbehoorende aldaar —, beladen met oud ijzer, van Rotterdam met bestemming Swansea; diepgang vóór 2,45 m, achter 2,85 m. Na geankerd te hebben en de lichtbrulboei vóór den Nieuwen Rotterdamschen Waterweg te hebben opgezocht, vertrok hij den 4den Februari des morgens te 5.10 uur van daar; log 0. Hij stuurde W.Z.W. per kompas, dat op dezen koers geen deviatie had, op de boei van den West Hinder, waar te voren het lichtschip had gelegen. De wind was Z.O., kracht 1—2, betrokken lucht met motregen. Te 1 uur 's middags loodde hij 18 vadem, log 60, te 1.45 uur nogmaals 18 vadem, log 68. Genoemde boei heeft hij niet gezien; volgens ontvangen instructies moest hij van die boei koers zetten op een punt 7 mijl noordoost van het lichtschip North Goodwill. Te 1.45 uur, toen hij volgens de afgelegde verheid bij gemelde boei moest zijn, veranderde hij den koers in W. t. N. per kompas (eveneens geen deviatie). Het zicht was zeer matig; een uitkijk werd geplaatst en mistseinen werden gegeven. De vaart is geregeld naar omstandigheden, getuige was voortdurend zelf op de brug. Te 4 uur 's middags wees de log 87 aan, te 4.40 uur is 20 vadem gelood. Te 4.50 uur — log 93 — besloot de kapitein wegens den mist en omdat des nachts niet mocht worden gevaren, te ankeren. Volgens de afgelegde verheid moest hij nog niet bij bovenvermeld punt zijn. De motor is gestopt, maar nog voordat het anker was gevallen, liep het schip vast op zandigen bodem en bleef zitten. De matroos Groenier, die in de boot was gegaan, geraakte te water, doordat deze boot omsloeg. Hij dreef weg in westelijke richting, doch is later gered. De overige zes opvarenden zijn door de reddingboot, die op gegeven fluitseinen in de nabijheid was gekomen, behouden te Walton-on-the-Naze aan land gebracht. Later vernam men, dat het schip in de nabijheid van het lichtschip Kentish Knock was gestrand. Het schip is verloren gegaan. De verklaringen van de bij het voorloopig onderzoek gehoorde getuigen — de stuurman, motordrijver en matroos — stemmen met die van den kapitein overeen. De inspecteur-generaal voor de scheepvaart heeft aangevoerd, dat bij de beoordeeling van deze zaak rekening moet worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval; dat het van algemeene bekendheid is, dat een lading, bestaande uit ijzer, van invloed kan zijn op het kompas, zoodat de kapitein op dit punt een onderzoek had moeten instellen; dat hij voorts had moeten bedenken, dat hij dwars moest oversteken en dus rekening had moeten houden niet den stroom; dat de kapitein wel zegt dit gedaan te hebben, doch dit in den gestuurden koers niet tot uitdrukking is gekomen; dat hier twee punten aanwezig zijn, die het bestek onnauwkeurig maakten en het dus geenszins te verwonderen is, dat het schip op de kust is geloopen; dat door het langzaam varen de log geen voldoende zekerheid kon verschaffen betreffende de afgelegde verheid; dat, wanneer de kapitein niet met eenige zekerheid kon weten waar hij was, hij eerder ten anker had moeten gaan en het lood gaande had moeten houden; dat ten deze dus aan den kapitein zorgeloosheid valt te verwijten. De Raad is van oordeel, dat deze stranding, die tot het verlies van het schip heeft geleid, aan de schuld van den kapitein is te wijten. De door den betrokkene gevolgde navigatie kan niet anders dan lichtvaardig en zorgeloos worden genoemd. Voor de veiligheid is niet voldoende zorg gedragen en de kapitein had op de log alleen afgaande, niet tot de conclusie mogen komen, dat hij nog niet bij de Engelsche kust kon zijn. Zoowel de stroom als de onzuiverheid van de logaanwijzmg bij geringe vaart kan hem parten hebben gespeeld. Dit laatste in elk geval. Ook ten aanzien van het kompas is zijn zorg geheel onvoldoende geweest, Een controle alleen op den Waterweg geeft, nu het schip met ijzer was geladen, allerminst voldoende zekerheid omtrent de richtige aanwijzing van het kompas op andere koersen. Er was dan ook hier alle reden aanwezig voor nadere controle van het bestek door gebruik van het lood; voorts had de kapitein eerder ten anker moeten gaan. Een straf van schorsing van na te noemen duur acht de Raad geboden. Ten slotte heeft het den Raad getroffen, dat de matroos Groenier die tijdens het vieren in de reddingboot van de Flores zat en, doordat deze boot omsloeg, te water is geraakt en weggedreven, geen lijfseizing om had. Ware deze zeer gewenschte maatregel van voorzichtigheid toegepast, dan zou deze matroos, die thans gelukkig nog is gered, niet zijn weggedreven. Mitsdien: Straft den betrokkene Kornelis Schutter, geboren 26 April 1907, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van veertien dagen. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, J. N. Egmond, lid J.T.A.J. Bruinsma, plaatsvervangend lid, G. Mulder, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van s Raads secretaris mr. H.B.Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 14 Maart 1941. (get.) B. M. Taverne. H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris.
1951-12-13: De teboekstelling bij het Kadaster wordt doorgehaald.

Afbeeldingen


Omschrijving: Flores 1938 te water.
Collectie: Bolhuis, R.J. van (Riemer)
Vervaardiger: Unknown

Omschrijving: Flores 1938 te water.
Collectie: Bolhuis, R.J. van (Riemer)
Vervaardiger: Unknown

Omschrijving: Flores 1938 op proefvaart
Collectie: Grootenboer, Ton
Vervaardiger: Unknown
Onderwerp: Proefvaart

Omschrijving: FLORES
Collectie: Leijnse, John
Vervaardiger: Onbekend
Onderwerp: Kade