1940-01-17: |
Het Volk 17-01-1940: Binnenland. Kustvaart in oorlogstijd. Belangrijke zaken voor de Raad voor de Scheepvaart behandeld. Amsterdam, Woensdag. De Raad voor de Scheepvaart behandelde hedenmiddag 'de klachten, die de Inspecteur-generaal van de Scheepvaart heeft ingediend tegen de kapiteins van de motorschepen „Diana", „Nomadisch", „Nejaco", „Kemphaan" en „FLORES". Deze kapiteins hadden namelijk niet voldaan aan de voorschriften voor het binnenvaren van Nederlandse zeegaten in oorlogstijd. Plaatsvervangend voorzitter van de Raad was dr. Van Geer.Kapitein-eigenaar Kas van de „Kemphaan" werd als eerste voorgeroepen. Uit ter zitting voorgelezen stukken van een marine-officier bleek, dat het schip, op weg naar Rotterdam, per radio kennis had gekregen van het uitbreken van de oorlog. Op 3 September echter was de „Kemphaan" het Schulpengat binnengevaren zonder te stoppen voor het Nedèrlandse marine-onderzoekingsvaartuig. Volgens zijn bij het voor-onderzoek afgelegde verklaringen had schipper Kas ten gevolge van de harde regenval het stopsein (drie rode ballen boven in de mast) niet gezien. Op de zitting bleef hij daar bij. En op een vraag of hij zich in de zes jaren,' dat hij reeds als kapitein vaart, wel eens op de hoogte had gesteld van de bijzondere bepalingen-bij-oorlog, antwoordde hij in ontkennende zin: „Ik heb ze wel aan boord, maar ik had ze nooit bestudeerd " De „Kemphaan" was 's avonds om half zeven door een marinevaartuig aangehouden; toen was er een officier aan boord gekomen, die proces-verbaal opmaakte — de kapitein, die te voren geen Nederlands onderzoekingsvaartuig had gezien, wist niet, dat hij een ernstige overtreding had gepleegd. De voorzitter: „Maar als u geen onderzoekingsvaartuig hebt gezien, had u juist buiten moeten blijven. U mag dan niet zonder permissie binnenlopen. Dat is voorschrift, en dus komt u hier niet onder uit!" De uitspraak van de raad volgt later. Vervolgens werden de andere zaken afgedaan. Alleen schipper Stam van de „Diana" had verstek laten gaan. De kapiteins Sloots van de „Flores", Dijkhuis van de „Nejaco" en Wedema van de „Nomadisch" verschenen nu achtereenvolgens, om zich te verantwoorden. Ook de heer Sloots bleek zich er niet van overtuigd te hebben, of en zo Ja, welke bijzondere voorschriften aan de Nederlandse kust bij het uitbreken van de oorlog van kracht zouden zijn geworden: „Ik wist niet, dat ik op een onderzoekingsvaartuig van de marine moest wachten." De voorzitter: „Die voorschriften geven de autoriteiten heus niet voor hun plezier, 't Is op 't ogenblik nu eenmaal vreselijk gevaarlijk, om zonder toestemming maar aan te varen!"
NvhN 19-06-1940: Raad voor de Scheepvaart: Uitspraken. De Raad voor de Scheepvaart heeft vanmorgen uitspraak gedaan inzake de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen den kapitein van het motorschip „Flores" wegens het niet opvolgen der voorschriften in oorlogstijd voor het aandoen der Nederlandsche zeegaten gegeven. De Raad is van oordeel, dat aangeklaagde onverantwoordelijk heeft gehandeld, door, wetende, dat er oorlogstoestand bestond, geen kennis van de voorschriften te nemen en het Schulpengat op eigen risico in te varen, en daardoor zijn schip en de opvarenden aan groot gevaar bloot te stellen. De Raad strafte den aangeklaagde, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van een maand.
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Donderdag 4 Juli 1940, no.128.
No.69 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de klacht van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart tegen Harm Sloots, kapitein van het motorschip Flores, wegens het niet opvolgen der voorschriften in oorlogstijd, voor het aandoen der Nederlandsche zeegaten gegeven. Op 23 November 1939 is door den inspecteur-generaal voor de scheepvaart bij den Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van den volgenden inhoud: „De inspecteur-generaal voor de scheepvaart; verwijzende naar het hierbij overgelegde proces-verbaal dd. 9 September jl., opgemaakt door den kapitein-luitenant ter zee K.M.R. A. W. Fischer, welk proces-verbaal op 20 November 1939 door mij werd ontvangen; overwegende, dat daaruit blijkt, dat de kapitein Harm Sloots als gezagvoerder van het m.s. Flores met dit schip op 9 September 1939 het Schulpengat is binnengevaren zonder te voldoen aan de voorschriften, die moeten worden opgevolgd, wanneer het in het proces-verbaal bedoelde sein is geheschen, en welke vermeld zijn in de Berichten aan Zeevarenden en in den Gids voor de Nederlandsche kust; overwegende, dat niet opvolgen van die voorschriften gevaar kan opleveren voor het schip en de opvarenden en dat deze handelwijze daarom beschouwd moet worden als een misdraging tegenover den reeder en de schepelingen; gelet op de artikelen 48 en 49 van de Schepenwet ; stelt aan den Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en den kapitein Harm Sloots te hooren." Een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door den Eaad zou worden ingesteld. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 17 Januari 1940, buiten tegenwoordigheid van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart, die door andere ambtsbezigheden verhinderd was de zitting bij te wonen. De Raad nam kennis van de overgelegde stukken en hoorde den kapitein Harm Sloots, voornoemd, als aangeklaagde, buiten eede. Na voorlezing van de klacht zette de voorzitter den aangeklaagde de beteekenis daarvan uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren, hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Een proces- verbaal, op den ambtseed opgemaakt door Anton Willem Fischer, kapitein-luitenant ter zee K.M.R., chef van het bureau Zeeverkeer van het Noorderkwartier, tevens onbezoldigd Rijksveldwachter, dd. 9 September 1939, houdt zakelijk in, dat verbalisant een onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van een rapport dd. 9 September 1939 van den commandant van het bewakings- en onderzoekingsvaartuig, luidende, dat een onbekend schip op genoemden datum te 8.35 uur des voormiddags in den nevel, zonder te voldoen aan de bij het Bericht aan Zeevarenden dd. 29 Augustus 1939, n°. 201, gegeven voorschriften, immers zonder zich aan het bij dat bericht verplicht gestelde onderzoek vanwege dat onderzoekingsvaartuig te onderwerpen, het Schulpengat is binnengevaren, zoomede op grond van een van N. Kooreman, luitenant ter zee der lste klasse, verbindingsofficier bij de Koninklijke Nederlandsche Landmacht te Huisduinen, ontvangen mededeeling, dat op voormelden datum een kustvaarder zonder verkenningssein Kaap Hoofd is voorbijgevaren; dat uit dit onderzoek is gebleken, dat het inmiddels ter reede van Den Helder aangekomen, in overtreding zijnde schip het Nederlandsche motorschip Flores was. Aangeklaagde heeft ter zitting van den Raad verklaard als volgt: Hij was in Augustus en September 1939 kapitein van het Nederlandsche motorschip Flores, metende bruto 343,18 registerton. Op 1 September 1939 is hij met dat vaartuig, welks bemanning uit 7 personen bestond, van Hull vertrokken naar Montrose in Schotland. Aldaar vernam hij de oorlogsverklaringen van Engeland en Frankrijk aan Duitschland. Op 7 September 1939 vertrok hij van Montrose naar IJmuiden. Op 8 September d. a. v. des namiddags te 8 uur kreeg hij de Nederlandsche kust in zicht door het schijnsel van een stad op den achtergrond en enkele witte lichten aan de kust. Hij meende, dat die stad Haarlem was en hij zich ter hoogte van IJmuiden bevond. Door den kustwachtpost werd hij opgeroepen en werd de naam van het vaartuig gevraagd, waarna hij werd gewaarschuwd, dat het Molengat en Westgat gevaar voor mijnen opleverden, terwijl hem voorts werd medegedeeld, dat het Schulpengat betond was. Op 9 September des voormiddags te 5.45 uur is hij ankerop gegaan om naar het Schulpengat te varen. Korten tijd daarna kwam een watervliegtuig van de Koninklijke marine bij hem neerstrijken om te waarschuwen, dat de banken gevaarlijk waren door de mijnen, het Molengat en het Westgat versperd waren en dat hij het Schulpengat moest invaren. Hij heeft vervolgens de Haaksgronden gerond en den wal aangeloopen bezuiden Zanddijk. Op de kapen van den Zanddijk zag hij drie roode ballen. Hij kende dit sein echter niet en meende, dat hij op de aanwijzing, dat het Schulpengat betond was, veilig door dat gat naar binnen kon varen. Toen hij den wal genaderd was, is hij, zonder op de aanwezigheid van een onderzoekingsvaartuig te letten, op zicht van den vasten wal het Schulpengat ingeloopen tot op de reede, waar hij door een sleepboot met een marine- officier werd aangehouden. Hij heeft geen kennis genomen van het aanvullingsblad van uen Zeemansgids, noch van het Bericht aan Zeevarenden. De Raad is van oordeel, dat de klacht gegrond moet worden verklaard. Aangeklaagde had op de hoogte behooren te zijn met het desbetreffende voorschrift van den Zeemansgids voor de Nederlandsche kust. Hij heeft onverantwoordelijk gehandeld door, wetende, dat er oorlogstoestand bestond, geen kennis van dat voorschrift te nemen en het Schulpengat op eigen risico in te varen, immers door zonder op de aanwezigheid van een onderzoekingsvaartuig te letten, binnen te loopen en, bij afwezigheid daarvan, niet buiten de territoriale wateren te verblijven, totdat het onderzoekingsvaartuig naar buiten was gekomen. Aldus heeft aangeklaagde zijn schip en de opvarenden aan groot gevaar blootgesteld. Hij kan zich niet beroepen op het feit, dat het watervliegtuig van de Koninklijke Marine hem heeft te kennen gegeven, dat hij door het Schulpengat naar binnen kon varen, omdat hem vanwege dat vliegtuig kennelijk niets anders is medegedeeld dan dat het Schulpengat in de gegeven omstandigheden de weg was, waarlangs hij kon binnenvaren, hetgeen hem uiteraard niet kan ontheffen van het naleven der desbetreffende wettelijke voorschriften. De Raad meent, dat, gelet op den ernst der gepleegde overtreding, na te melden straf moet worden opgelegd, waarbij de Raad in aanmerking neemt, dat de overtreding is gepleegd nadat de oorlogstoestand reeds eenige dagen bestond en aangeklaagde nog bovendien gewaarschuwd was, zoodat voor hem alle aanleiding bestond om de uitgevaardigde voorschriften te raadplegen en dienovereenkomstig te handelen. Mitsdien: Straft den aangeklaagde Harm Sloots, geboren 5 October 1880, wonende te Groningen, door hem de bevoegdheid te ontnemen om als kapitein te varen op een schip, als bedoeld bij artikel 2 der Schepenwet, voor den tijd van één maand. Aldus gedaan door de heeren mr. dr. F. C. van Geer, tweedeplaatsvervangend-voorzitter, A. L. Boeser en J. N. Egniond, leden, G. Mulder, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door den eerste-plaatsvervangend-voorzitter prof. mr. B. M. Taverne ter openbare zitting van den Raad van 19 Juni 1940. (get.) F. C. van Geer. mr., H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |