|
Rotterdam, 25 april. Van een geachte hand zijn wij, ter liefde van de waarheid en voor de reputatie der equipage van het Nederlandse stoomschip BORDEAUX, verzocht het volgende extract uit het journaal en uit de voor het tribunaal te Havre afgelegde verklaring van het scheepsvolk van bovengenoemde bodem te plaatsen, ter wederlegging van hetgeen in de Shipping and Mercantile Gazette van 22 dezer voorkomt, omtrent het aanzeilen van die stoomboot met het Engelse schoenerschip ORIELTON – zie ons nommer van gisteren uit Dover – waaruit men zou kunnen opmaken dat de bemanning van meergenoemde stoomboot zich na de aanzeiling het lot der Engelse schipbreukelingen volstrekt niet had aangetrokken. Extract uit de verklaring van kapt. M.J. Frantzen en verder scheepsvolk van het Nederlandse stoomschip BORDEAUX, afgelegd voor het tribunaal te Havre, alwaar gemeld stoomschip ter herstelling van schade was binnengelopen: Wij ondergetekenden, gezagvoerder, officieren en manschappen van het Nederlandse stoomschip BORDEAUX, verklaren bij deze, dat wij in de nacht van de 20e op de 21e april 1852, komende van Rotterdam, bestemd naar Bordeaux, zijnde des nachts ten tien en een half uur in peiling, als volgt: het vuurschip van de Noord Sand Head in ’t Noord en Zuid Voorland West, koersende om de W. t. Zuiden per kompas, hebbende de eerste stuurman de wacht en zijnde de kapitein aan het dek, zagen wij een vaartuig vooruit tegen ons liggende en uit het Kanaal komende, met de wind van het Zuiden, tonende deszelfs licht, waarop wij ons roer bakboord draaiden om volgens de scheepswetten elkander aan bakboordzijde te passeren. Hieraan scheen voornoemd vaartuig niet te voldoen, maar legde zelfs omgekeerd het roer stuurboord, zodat, vóór het tijd was ons roer om te leggen en elkander aan stuurboordzijde te passeren, voormeld vaartuig, zo het scheen, voor ons willende gaan, recht voor de boeg kwam. Voor elkander echter te raken, was onze machine gestopt en werkte reeds achteruit; doch de vaart zo spoedig niet kunnende stoppen, liep voornoemd vaartuig, zijnde een schoener, ons met deszelfs stuurboordsboeg op onze bakboordsboeg, waarop onmiddellijk deszelfs voortuig naar beneden kwam en twee man bij ons aan boord oversprongen. Door onze achterwaartse beweging waren wij spoedig van elkander klaar, doch verzocht de kapitein van voornoemde schoener om hulp om hem en de equipage af te halen, zijnde het schip in zinkende staat, op welk verzoek wij de eerste stuurman met twee man in de boot tot hulp zonden, en zo dicht mogelijk nabij de schoener bleven. Omstreeks twintig minuten hierna kwam de boot aan boord terug, met zich voerende de kapitein en equipage van de schoener. Voor echter dezelve aan boord waren, zagen wij de schoener plotseling zinken, namen voornoemde equipage aan boord, om te Dover aan wal te zetten. Uiterlijk hadden wij in het geheel geen schade, peilden van ogenblik tot ogenblik de pomp en bevonden geen water bij dezelve, zodat wij gerust onze koers konden vervolgen, liepen het Engelse Kanaal in en zetten te een ure na middernacht de voornoemde equipage in hun eigen boot van boord, onder Dover, bestaande dezelve uit de kapitein en zes man, zijnde de bemanning van de Engelse schoener ORIELTON van Milford, komende met zaad uit de Zwarte Zee en bestemd voor New Castle (opm: Newcastle). Door genoemde kapitein is aan ons bekend, dat hij gezien heeft, dat wij ons roer bakboord hadden, door eerst ons groen- of stuurboordlicht en daarna het rode of bakboordlicht te zien. De volgende dag hielden wij bepaald onderzoek naar onze schade, en oordeelden met gemeen overleg, dat het noodzakelijk was te Havre binnen te lopen tot herstelling der schade en lekkage.
|