Familiegegevens en opleiding
Jan Hendrik Willemsz. Taat werd geboren te Katwijk op 14 maart 1850 als zoon van Willem Taat en Jacoba Hus. Hij bleef ongehuwd en overleed in Het Kanaal op 20 november 1887 bij het vergaan van zijn schip, het s.s. “W.A.Scholten”.
In het Notarieel Archief van Katwijk uit 1886 wordt hij vermeld als kapitein op het s.s. Calam van den Amerikaanse Stoomvaart Maatschappij. Voorts is bekend dat hij van 1880-1881 gezagvoerder was op de Amsterdam, van 1882-1887 op de Edam en in 1887 op het d.d. W.A.Scholten. De publicatie bevat een portret van Jan H.W.Taat054-236.
Lidmaatschap zeemanscollege(s)
J.H.Taat was met vlagnummer R4 in de periode 1879 t/m 1887 lid voor de vlag van het Rotterdamse zeemanscollege Maatschappij tot Nut der Zeevaart. Dat betekende dat hij wèl de Maatschappijvlag mocht voeren maar geen recht had op financiële tegemoetkomingen058.
Opmerkingen in verband met Zeemanscollege(s)
In het Jaarverslag 1887 van de Maatschappij (Maritiem Museum, Rotterdam) staat vermeld dat hij in dat jaar als vlaglid heeft bedankt058.
In de notulen van de Algemene Vergadering van Zeemanshoop dd 29 november 1887 staat de volgende opmerking: “De Heer H.Sluiter geeft het bestuur in overweging om eenigen onderstand te verleenen aan de nagelaten betrekkingen van de passagiers en de bemanning van het stoomschip W.A.Scholten.”023
De schepen van de kapitein
In de Jaarverslagen van de Maatschappij staat kapitein J.H.Taat met vlagnummer R4 als gezagvoerder in de ledenlijsten van058:
* 1880 van het ss. “Amsterdam” 2750 ton n.m. varend voor de Ned.Amerik.Stoomv.Mij te Rotterdam
* 1881 t/m 1883; 1885, 1886
het ss. “Edam” 2946 ton n.m. varend voor de Ned.Amerik.Stoomv.Mij te Rotterdam
J.H.Taat was in 1880-1881 kapitein van het ijzeren schroefschip, brikgetuigd, “Amsterdam”, gebouwd in 1880 door A.McMillan & Co te Dumbarton, River Clyde, Schotland, 2096 n.r.t., varend voor de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij, de latere Holland Amerika Lijn052
Bouma025 vermeldt J.H.Taat als gezagvoerder gedurende:
* 1879 op het schroefstoomschip “Maas”, gebouwd in 1872 te Renfrew, 2037 ton o.m., varend voor de Nederl.Amerik.Stoomv.Mij te Rotterdam;
* 1880 t/m 1881 op het schroefstoomschip “Amsterdam”, gebouwd in 1880 te Dumbarton op de werf van Mc Millan & Son, 2750 ton n.m., 500 pk, varend voor De Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij te Rotterdam;
* 1882 op het schroefstoomschip “Edam”, gebouwd in 1881 te Dumbarton, 2946 ton n.m., 500 pk, varend voor de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij te Rotterdam. Het schip werd in 1882 overstoomd en zonk;
* 1883 t/m 1887 op het schroefstoomschip “Edam”, gebouwd in 1883, 3000 ton n.m., 500 pk, varend voor de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij te Rotterdam;
* 1887 op het schroefstoomschip “W.A.Scholten”, gebouwd in 1874 te Glasgow, 3070 ton o.m., 500 pk, varend voor de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij te Rotterdam. Het schip werd in 1887 bij Dover overstoomd en zonk.
Overige bijzonderheden
Op 21 september 1882 kwam, op weg van New York naar Amsterdam, het ss. “Edam” tijdens dikke mist in aanvaring met het ss LEPANTO en zonk bij Sandy Hook op 41o NB en 66o WL. twee bemanningsleden verloren het leven.
Het ss “Edam” werd gebouwd in 1881 bij A.Mac Millan & Sons te Dumbarton, mat 2957 Brt en voer voor de Holland Amerika Lijn te Rotterdam072.
Op 19 november 1887 kwam het ss “W.A.Scholten” om 21.30 uur tijdens dichte mist in aanvaring met het Britse ss ROSA MARY en zonk op 5 mijl ten ZO van Dover. Het schip was op weg van Rotterdam naar New York. 122 mensen, onder wie kapitein Taat en de 1e stuurman, verloren het leven. 91 mensen werden gered door het Britse ss EBRO.
Het ss “W.A.Scholten” werd gebouwd in 1874 bij R.Napier & Sons te Glasgow, mat 2589 Brt en voer voor de Holland Amerika Lijn te Rotterdam072.
Zie voor deze ramp ook: G.J. de Boer, Nederlandse passagiersschepen, Van Maildienst tot cruisevaart, Alkmaar 1876.
In het tijdschrift “De Zee”, Jg. 9, 1887, pp304-307 (aanwezig op o.a. het Scheepvaartmuseum te Amsterdam) staat een artikel “Eenige mededeelingen uit de Metereologische Journalen”. Daarin het journaal van het stoomschip “Edam” onder kapitein J.H.Taat, van New York naar Amsterdam. Het schip raakte bezet in ijs op 16 februari op 45o27’N/47o52’W. Er volgen Journaalaantekeningen omtrent de vorming van ijsschollen, waardoor boegplaten stukraakten en goederen over boord moesten worden gezet: “vaten vet, olie, vleesch en kisten spek, die grotendeels op het ijs bleven liggen.”. Men probeerde nog wel via een open geul weg te komen, maar het schip werd snel weer door het ijs ingesloten. Er werden ook ijsbergen waargenomen. Het schip had zeer veel te lijden. Men probeerde langzaam vooruit te komen en na een dag kwam het schip vrij. Het artikel geeft als afsluiting een overzicht van het areaal drijfijs, dat goed aansluit bij de ervareningen van de “Edam”. “Het is … aan te bevelen op den weg van en naar Noord Amerika eene vrij Zuidelijke route te volgen.”
-
39.Vanuit Rotterdan werd (in 1880)een consorium gevormd dat bereid was een rederij voor een te bouwen schip op te richten. “Ook van Amsterdamse kant werd aandelen genomen. Dit was de reden om het nieuwe schip de naam AMSTERDAM te geven. De NASM (=Nederlandsch=Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij) nam zelf voor f 2000.000 aandelen in deze rederij. Het schip, wat 2950 brt mat, kon reeds in 1881 in eigendom worden overgenomen.”
p.40. Wederom door middel van de oprichting van een rederij en daarna overname door de NASM kwam in de zomer van 1881 de EDAM in de vaart.
P.44. Vanwege de slechte toestand van de Nieuwe Waterweg, vooral het optreden van een ondiepte bij Pernis, konden grote schepen de haven van Rotterdam niet bereiken. Er werd daarom samenwerking met Amsterdam gezocht, waar de omstandigheden door het Noordzeeekanaal gunstiger waren. “Op 8 april vertrok de EDAM als eerste schip vanuit Amsterdam met 3200 ton lading en een diepgang van 66 decimeter, iets dat vanuit Rotterdam niet mogelijk zou zijn geweest.
p.45. Het decennium 1880-1890 was voor de NASM een zeer moeilijke periode vanwege verliezen van schepen.
“De reeks verliezen begon met de EDAM. In de avond van 21 september 1882 werd het schip tijdens mist bij Sandy Hook onder de Amerikaanse kust aangevaren door het Britse stoomschip LEPANTO. Dit schip ramde de EDAM in de midscheeps ter hoogte van de machinekamer, waardoor een groot gat ontstond dat tot beneden de waterlijn doorliep. Van het eerste moment af was het duidelijk dat de EDAM verloren was. De gezagvoerder gaf order “schip verlaten”. Bij de aanvaring waren enkele boten verbrijzeld maar in die welke intact waren gebleven, verlieten alle opvarenden in volmaakte orde het schip. Zij werden aan boord van de LEPANTO genomen. Twee machinisten, die op het ogenblijk van de aanvaring de wacht hadden, verloren helaas bij de ramp het leven. Weliswaar bestelden de deelhebbers in de, nog in rederij varende, EDAM onmiddellijk een gelijknamige, grotere betere vervanger – voor de eerste maal een stalen schip, wat de snelheid ten goede zou komen – maar intussen was men de beschikking over het kostbare schip toch maar kwijt.”
p.47.”… in het jaar 1887 voltrok zich een vijfde ramp, die tot een waar drama uitgroeide en tientallen mensenlevens kostte, zowel van passagiers als van bemanningsleden. Op 19 november van dat jaar vertrok de W.A.SCHOLTEN van Rotterdam met aan boord 160 passagiers en een bemanning van 55 koppen. Het was goed weer met een kalme zee, maar toen het later op de dag mistig werd, ging het schip bij Dover voor anker. Tegen 11 uur ’s avonds werd het zicht beter; er werd anker opgegaan en langzaam vooruit gestoomd. Plotseling dook uit de mist een schip op dat de W.A.SCHOLTEN recht in de zijde ramde. Er waren maar weinig passagiers aan dek, de meesten waren in de salon of in hun hutten. Het water stroomde door een gat van acht meter breedte het schip binnen, dat direct zwaar slagzij maakte, waardoor maar twee van de vijf sloepen – overvol – konden worden gestreken. Aan de passagiers werden snel zwemvesten uitgedeeld. Op de noodseinen met de stoomfluit en afgestoken viirpijlen kwam de in de buurt liggende EBRO hulp verlenen. Dit schip had een deklading hout en zette een deel ervan overboord, waaraan de schipbreukelingen zich konden vastklampen. Voor velen betekende dit helaas geen redding want zij stierven spoedig van uitputting en kou. Het schip zonk snel, de ramp had zich in een kwartier voltrokken. De EBRO bleef nog de gehele nacht naar overlevenden zoeken en liep de volgende morgen Dover binnen om de geredden en een groot aantal lijken aan de wal te brengen. In Dover liep ook in de loop van de nacht het s.s. ROSA MARY binnen. Het rapporteerde een ten anker ligend schip te hebben aangevaren. Waarom dit schip niet heeft deelgenomen aan de redding van de drenkelingen, is niet duidelijk. De ramp eiste 122 mensenlevens, onder wie kapitein Taat en vier officieren.”
Uit:” Brug over den oceaan. Een eeuw geschiedenis van de Holland Amerika Lijn”, door A.D.Wentholt, 1973 Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam/’s Gravenhage