|
In het verslag over het boekjaar 1884 van de directie van de Nederlandsch-Amerikaansche Stoomvaart-Maatschappij wordt het volgende medegedeeld : De verwachting in ons vorig verslag uitgesproken, dat het toen aangevangen boekjaar voor onze onderneming geen voordeel zou opleveren, heeft zich helaas, bewaarheid. Zoals trouwens bij de ongekend lagen stand van de vrachten moest worden voorzien, lieten de reizen tot in mei nagenoeg allen kasverlies. Daarna, hoofdzakelijk door het enigermate stijgen van de thuisvrachten, werd op de meeste reizen een zeker bedrag overgehouden, waardoor het eindresultaat onzer exploitatie rekening nog een voordelig saldo aanwijst van ruim honderd duizend gulden, een uitkomst welke wij menen te mogen vertrouwen dat, vergeleken met die van vele onzer zusterlijnen, onze deelhebbers niet zal teleurstellen, zij het dan ook dat daarmede onze kosten niet kunnen worden gedekt. Dat onze winst- en verliesrekening als gevolg van die met een nadelig saldo sluit, kan wel niemand meer leed doen dan ons. Bij de vermelding van het verloren gaan van de stoomschepen AMSTERDAM en MAASDAM, brengt de directie haren oprechte dank aan kapt. Jüngst, de verdere officieren en bemanning van het stoomschip RHEIN, voor hetgeen hunnerzijds aan de passagiers en bemanning is bewezen, en tevens aan de eerste officier H. C. van der Zee, toenmaals waarnemend gezagvoerder van het stoomschip MAASDAM, voor zijn bedaarde en beleidvolle houding gedurende het ganse ongeval. In het vorig verslag, heet het verder, werd bereids mededeling gedaan van het ongeval, het stoomschip LEERDAM in de loop van 1884 overkomen. Tot het vernieuwen van de gebroken achtersteven met roer, werd dit stoomschip gedurende ongeveer twee maanden aan de dienst onttrokken. Het stoomschip EDAM moest, in navolging van vele stalen schepen, versterking ondergaan en was verplicht gedurende 2½ maand daarvoor stil te liggen. Behoudens voorzieningen van betrekkelijk minderen omvang, viel met de verdere stoomschepen niets voor. Ten aanzien van de exploitatie wordt gemeld, dat gedurende het afgelopen boekjaar door de stoomschepen werden gemaakt 50 reizen, terwijl het stoomschip JASON van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maatschappij nog drie reizen in de dienst van de maatschappij deed, waarvan twee op Baltimore en één op Baltimore via New- York. De bruto ontvangsten van de 50 reizen onzer stoomschepen bedroegen in 1884: Aan uitvrachten NLG 641.400, gemiddeld per reis NLG 12.828; aan retourvrachten NLG 1.139.640, gemiddeld per reis NLG 22.793; aan passagegelden NLG 470.808, gemiddeld per reis NLG 9416. Alzo een gemiddelde bruto ontvangst per reis van NLG 45.037. In het geheel werden in 1884 vervoerd 741 kajuit- en 13.973 tussendekspassagiers, of gemiddeld per reis 15 en 279. De bruto- ontvangsten van de reizen met het stoomschip JASON bedroegen te samen NLG 54.266, of per reis NLG 18.086. Gedurende 1884 werden vervoerd: naar New- York plus minus 68.000 ton ; van New- York plus minus 102.000 ton; naar Baltimore plus minus 2.100 ton; van Baltimore plus minus 4.000 ton. Bij de winst en verliesrekening wordt opgemerkt dat de vermeerdering van de administratie- en bureaukosten te Rotterdam, Amsterdam en New- York grotendeels een gevolg is van het oprichten van een afzonderlijk passagebureau te Amsterdam, zomede van het aanstellen van een walmachinist. De kosten, aan de maatregelen verbonden, kwamen de maatschappij ruimschoots op indirecte wijze ten goede. De publiciteitskosten zijn over 1884 belangrijk minder dan over 1883. De directie vertrouwt dat, ook door een wijziging gebracht in het systeem van publiciteit, deze kosten over 1885 nog minder zullen wezen. Ofschoon zulks niet uit het overschot van de exploitatie kan gevonden worden, heeft de directie toch gemeend, de afschrijving op het materieel niet beneden het cijfer van 5 procent te moeten stellen, en het ketel- en reparatiefonds aan te vullen in verhouding tot het aanwezig materieel. Voor het bedrag van de kosten van versterking van het stoomschip EDAM werden, na overleg met de medereders, aandelen in de rederij van dat stoomschip uitgegeven ; die aandelen werden door de vennootschap genomen. Met het oog op die gemaakte kosten, meende de directie een meer dan gewone afschrijving te moeten voorstellen op de aandelen. Over het lopende jaar maakt de directie de volgende opmerking over de vooruitzichten van de vaart: Het valt niet te ontkennen, dat de retourvrachten in de laatste tijd, na een korte verheffing, wederom zijn gedaald tot cijfers, die wel is waar beter zijn dan die van het vorig jaar, maar nochtans weinig of niets overlaten. Wel bestaat in handelskringen in Amerika de overtuiging dat deze verlaging, als zijnde veroorzaakt door tijdelijke stagnatie in het spoorwegvervoer, niet van lange duur zal wezen, doch wij menen een afdoende verbetering onzer vaart te moeten betwijfelen, zolang de algemene vrachtvaart zulk een treurig aanzien geeft. Onder deze omstandigheden hebben wij dan ook gemeend, vooralsnog geen voorstellen te moeten doen voor de aanvulling van ons gedund materieel. De bezwaren daardoor ontstaan, zijn wel is waar verre van gering te achten, wij menen echter dat het ogenblik tot aanvulling thans nog niet daar is. Meer dan ooit zijn wij evenwel overtuigd, dat bij de stoomvaart het zwaartepunt moet worden gezocht in oordeelkundig beheer en gepaste bezuiniging in elk onderdeel van dienst. Wij trachten zelve dat doel steeds voor ogen te houden en ons ganse personeel daarvan te doordringen. Ook in de stoomvaart geldt met de dag meer en meer de spreuk: small profits, quick returns. Elke maatregel, welke strekken kan om dit doel bij onze exploitatie te bereiken, wordt met kracht toegepast. Wordt onze taak daardoor niet gemakkelijker, het is niet alleen de enig aangewezen weg om te kunnen mededingen, maar het geeft ons ook recht om met zelfvertrouwen te mogen verklaren, dat wij niet ten achter staan bij enige zusterlijn, waar het de vraag geldt, het ons toevertrouwde materieel nog zo productief te doen wezen als mogelijk is, in de moeilijke tijden welke wij beleven. Die overtuiging geeft ons moed voor de toekomst en vertrouwen op uw steeds hooggewaardeerde steun. Uit het verslag van de commissarissen blijkt, dat deze in overleg met de overblijvende directeuren hebben gemeend, met het oog op de minder gunstige omstandigheden, vooralsnog geen voorstel te moeten doen, om wederom een derde directeur aan te stellen, in plaats van de heer W. v. d. Hoeven, die sedert de oprichting van de Maatschappij als naamloze vennootschap, de betrekking van president- directeur vervulde en tegen het einde van het afgelopen jaar zijn ontslag heeft gevraagd, hetgeen hem op de meest eervolle wijze verleend is. Uit de winst en verliesrekening blijkt dat de administratie en bureaukosten te Rotterdam, Amsterdam en New- York bedroegen NLG 84.399,01 en de publiciteitskosten in Europa en Amerika NLG 46.356,09, terwijl werd afgeschreven op de W. A. SCHOLTEN NLG 24.000, de P. CALAND NLG 24.000, de SCHIEDAM NLG 22.000, de ZAANDAM NLG 29.000, aandelen LEERDAM NLG 16.225 en aandelen EDAM NLG 45.500, totaal NLG 160.725. De reserve ketel- en reparatiefonds bedraagt NLG 48.417,64 en het saldo verlies NLG 273.346,78½ .
|