|
Volgens het Anjer-rapport van doorgezeilde schepen, van 27 augustus, is het Nederlandse schip AMICITIA, kapt. D. Crap Hillingman (opm: bark, kapt. D. Crap Hellingman), de 26ste aldaar gepasseerd, aan boord hebbende drie schipbreukelingen van het bij Christmas-eiland verongelukte schip VICE-ADMIRAAL RIJK (opm: bark, bouwjaar 1846), welke personen op dat eiland 56 dagen in de grootste ellende hadden doorgebracht. Van een verplichtende hand heeft de redactie hieromtrent de volgende bijzonderheden vernomen. De drie geredde personen, te weten de heer Pieter Graat, opper-stuurman, Carel Kipping, matroos, en de heer Roelof Arnold Herman Tollius Bennet, passagier, hebben verklaard: - dat zij de zevende maart dezes jaars, met het Nederlandse barkschip, genaamd VICE-ADMIRAAL RIJK, beladen met stukgoederen, van Ramsgate zijn vertrokken, koers stellende naar Batavia. - dat de equipage van die bodem was samengesteld uit negentien personen, als: de heer J. Bakker, gezagvoerder; de heer Pieter Graat, opper-stuurman; F. Schelkes, tweede stuurman; H. Vuijk, derde stuurman; M. Zeilstra, bootsman; Monson, zeilmaker; Matzen, timmerman; E. Hollander, kok; Carel Kipping, P. Visser, P. van der Wal, L. Ringsma, M. Zwensen, E. Hansen, matrozen; J. Booij, J. Terhagen, W. Bakker, J. Valkema, en P. Engelhart, lichtmatrozen, en de heer Tollius Bennet, die zich als passagier aan boord bevond. - dat zij tot op de zevenentwintigste juni jongstleden de reis tot op de hoogte van Christmas-eiland, zonder onheilen, hebben voortgezet. - dat zij de avond van die dag, ongeveer ten half acht ure, terwijl de opperstuurman de wacht overnam, om de zuid zijn overstag gegaan, zeilende het schip in goede staat, met dik buiig weer, naar gissing op twee en een halve mijl bezuiden Christmas-Eiland; dat zij ten half tien ure, de lucht afgeschoond zijnde, dat eiland in zicht kregen, noord ten oosten half oost, op een afstand, naar gissing van drie mijlen; dat zij toen om de noord zijn overstag gegaan, en alle dienstdoende zeilen bij hadden, sturende noord; dat zij, na een half uur die richting te hebben gevolgd, het meer genoemde eiland op een afstand van circa twee en een halve mijl ten noord noordoosten van het schip hadden; onder welke omstandigheden de opperstuurman de wacht overgaf aan de kapitein, en volgens gebruik zich naar de kooi begaf. - dat de meergemeld opperstuurman P. Graat, omstreeks half vier ure in de morgen van de achtentwintigste juni ontwaakte, door het geschreeuw van de tweede stuurman; “Er komt een zware bui opzettten. Op je roer!” - dat hij daarop naar het dek ijlde, land ontdekte en last gaf om de achterra’s op te halen; nadat die last, met veel moeite zo spoedig doenlijk ten uitvoer gebracht was, vernam hij dat het schip bereids gestoten had, waarop hij zich naar de zogenaamde hel begaf, en deze reeds vol water vond; vervolgens kapte hij de sjorrings der boten, doch, daar het schip hard begon te zinken, vluchtte alle man naar en in de kleine sloep, welke in de davits hing. Door de plotselinge last welke deze daardoor ontving, vierde de voortalie af en sloeg de boot over kop, zodat de gehele equipage in zee stortte; intussen hadden de bovengenoemde opperstuurman en de matroos Kipping het geluk uit de boot te kunnen springen en het dek te bereiken der hut, welke middelerwijl aan stuk was geslagen; op dit ogenblik ontmoetten zij de heer Bennet en de kok E. Hollander, in zee zwemmende, welke zij beiden opnamen. - dat zij alzo vier in getal, tegen vier ure na de middag op de noordwestpunt van Christmas Eiland strandden, waarbij de kok het leven verloor; hier werd een in de hut aanwezige vlag opgeslagen, zonder gedurende de vierendertig dagen welke zij op dat punt verbleven, door een der verschillende schepen welke passeerden, ontdekt te worden, waarom zij besloten naar de zuidwestpunt van het eiland te gaan, die zij, na een tocht van acht dagen bereikten; hier zetten zij andermaal de vlag op, waartoe zij twee dagen nodig hadden, omdat zij in hun verzwakte toestand tegen de steile rotswanden moesten opklimmen. - dat zij de drieëntwintigste augustus op deze plaats zijn ontdekt en gered door de gezagvoerder D. Crap Hillingman, van het Nederlandse barkschip AMICITIA, die hen aan boord opnam, verpleegde, en zaterdag de achtentwintigste behouden ter rede van Batavia aanbracht. - dat de omstandigheden volstrekt niet hebben toegelaten om iets hoegenaamd van de scheepspapieren of van de aan boord zijnde goederen te redden of te bergen, en dat de genoemde geredden gedurende hun verblijf op Christmas Eiland niets hadden om in hun behoeften te voorzien, dan de vogels welke zij vingen en onbereid moesten verslinden, benevens het zoete water, hetwelk daar door de aanhoudende regens voorhanden was. Wijders verklaarden de drie gemelde personen, dat gedurende de reis alle mogelijke naarstigheid, en toezicht zijn aangewend, zowel door de gezaghebber als door ieder man der equipage, en dat alzo het verlies van schip en lading aan geen andere dan de hiervoor beschreven omstandigheden kan worden geweten. De gezagvoerder van het Nederlandse schip OLIVIER VAN NOORD, P. Kievift (opm: bark, kapt. O. de Kievyt), de 30ste augustus ter rede van Batavia aangekomen, rapporteert dat hij, de 24ste augustus des avonds, omstreeks 9 ure toen hij Christmas Eiland oost langs zeilde, op 3 mijl gegiste afstand op dat eiland een groot vuur heeft zien branden. Dit is dus geweest, op de dag na dien, waarop de drie schipbreukelingen van het schip VICE-ADMIRAAL RIJK, door de AMICITIA gered zijn. (opm: zie o.a. NRC 151152)
|