|
Batavia, 15 januari. Schipbreuk van de ISIS. (Uit het verhaal van een ooggetuige). De ISIS, een prachtige driemaster, hecht en stevig gebouwd, slechts een drietal jaren geleden in Amerika door de heren M. & R. de Monchy te Rotterdam aangekocht, lichtte de 16e december het anker ter rede van Pasoeroean, om de reis naar Nederland door Straat Bali te aanvaarden. Behalve de gezagvoerder Torley Duwell, bestond de equipage uit 4 stuurlieden, 1 scheepsdoctor, 1 baas-timmerman, 1 hofmeester, 1 kok en 18 flinke rappe matrozen, terwijl als passagiers aan boord zich bevonden de voor herstel van gezondheid naar Nederland vertrekkende kapt. der infanterie Van Schendel met echtgenote en 4 kinderen (waaronder een zuigeling), mevr. de wed. Q. en twee inlandse bedienden. Ook de vrouw van de gezagvoerder met hun enig kind, een knaapje van 7 jaren, maakten de reis mede. Een stevige bries stuwde de ISIS voort langs Java's noordkust. De 17e 's morgens was het weder andermaal zeer gunstig. Reeds vroegtijdig waren alle passagiers op het dek, om de frisse zeelucht met volle teugen in te ademen. De gezagvoerder wees de met hem de wacht hebbende 2e stuurman de boven water uitstekende klip van Meindertsdroogte aan, en met de wijsvinger op de kaart gaf hij nog enige wenken om op behoorlijke afstand van die zo gevaarlijke plaats te blijven, zodat men dan ook nog wat meer afhield. Vlak achter ons zeilde nog een Nederlandse bark, en de passagiers maakten elkander opmerkzaam hoe onze schone driemaster het in snelheid won van genoemd vaartuig. Zo zat men vertrouwelijk bijeen, toen kwart vóór zeven ure een vreselijke schok het gehele schip deed kraken en trillen. ,,Het schip stoot!" was de angstverwekkende kreet van allen, welke door de gezagvoerder met een ,,onmogelijk!" beantwoord werd, want volgens de kaart, welke hij in handen had, stond op het punt, waarop wij ons toen bevonden, zeven vademen water; maar een onmiddellijk daarop volgende schok overtuigde allen, dat de kaart op een voor ons noodlottige wijze geen vertrouwen verdiende en dat wij werkelijk op blinde klippen hadden gestoten. Het roer werd gewend, met zeilen gemanoeuvreerd, alles beproefd wat zeemanschap en kloek beraad aan de hand konden geven, alles te vergeefs! De ons volgende bark werd gewaarschuwd voor het dreigende gevaar, maar hetzij men het wuiven met de zakdoeken en het toeroepen niet begreep, en het noodsein niet zag, of dat men niet meer bij machte was zo plotseling een andere koers aan te nemen, dat vaartuig onderging hetzelfde treurige lot. Op de ISIS bleven equipage en passagiers zo bedaard mogelijk en bewonderde een ieder de koelbloedigheid van de gezagvoerder en de 1e stuurman Pannekoek, die, krachtdadig bijgestaan door de bemanning, beproefden om ten minste het schip te behouden. De boten werden uitgezet, de watervaten stuk geslagen, alles aangewend om het vaartuig te lichten, maar zonder het gewenste gevolg. Het schip stootte en kraakte op ontzettende wijze; bij elke golfslag werd het vaartuig zichtbaar in de hoogte geheven en verder op de klippen geschoven, zodat bij het terugtrekken van de golven de kiel met donderend gekraak op de klippen neerviel. Bij elke stoot werd het roer 1½ voet gelicht, en weldra zag men de spaanders van de waarloze kiel in brokken rondom het schip drijven. De nood steeg al hoger en hoger. De bark, die in dezelfde toestand verkeerde, hees de noodvlag en begon te zinken, en de kostbare lading van de ISIS, bestaande o.a. uit 9110 pikols koffij, 16.000 pikols suiker, 500 pikols tin enz., werd aan de golven prijs gegeven. De kapt. v. S. (opm: Van Schendel) had intussen de passagiers in de kajuit verzameld en sprak hun enige bemoedigende woorden toe, waarna hij in een toegeknoopte deken enige kinderklederen en een geldtrommeltje met ongeveer NLG 150 aan contanten borg en vervolgens zich gereed maakte om het vaartuig te verlaten. In de grote boot had men wat zeiltuig geborgen, enige roeiriemen, een vaatje zoet water, een trommel, waarin men beschuit veronderstelde, en enige kledingstukken, welke men in de haast had kunnen machtig worden. Daarin namen plaats de 4e stuurman en vier kloeke matrozen, de scheepsdokter en de zieke kok, waarna de heer v. S. (opm: Van Schendel) zich liet afzakken, om de vrouwen en kinderen in het afstijgen langs de stormladder behulpzaam te wezen. – Dat bange ogenblik laat zich met geen woorden beschrijven! Onder het bonzen van het krakende schip op de klippen danste de boot ernaast, werd nu eens opgelicht tot aan de verschansing, om dan weer plotseling tot aan het koper van de kiel neer te ploffen. Het geschrei van de kinderen, de half onderdrukte kreten van de vrouwen ontroerden het moedigste mannenhart en menigeen staarde met ingehouden adem naar de stormladder, waarlangs de schipbreukelingen de door de golven rijzende en dalende boot moesten bereiken! Zonder ongelukken echter verlieten de passagiers het vaartuig; het zeil werd gehesen, waarbij de matroos Piet zijn duim verloor en dwars door de hoge schuimende golven hield men rechtstreeks op het strand aan, hetwelk men tegen 10 ure des morgens bereikte, waarna men de dames en kinderen uit de boot naar de veilige oever droeg. Men was echter nu alle moeilijkheden nog niet te boven, want zover als onze blikken reikten, was het strand onbewoond. Het bleek later wel, dat wij slechts 8 palen van Batjool Marie verwijderd waren, maar hoe konden de passagiers dat weten, die dit punt van Java het eerst van hun leven betraden. Nabij de plaats onzer landing bevond zich een praauw, toebehorende aan Boeginese handelaren, hier ook ten enenmale met de streek onbekend, maar van wie wij toch vernamen, dat er op omstreeks 8 uren afstand westelijk een kampong moest wezen. Tegen aanbod van een goede beloning wist de heer van S. (opm: Van Schendel) twee Boeginezen over te halen, om als wegwijzer te dienen, terwijl hij besloot, in weerwil van zijn ziekelijke toestand, in persoon hulp te gaan inroepen, daar een langer verblijf in de wildernis voor vrouw en kinderen zonder enige huisvesting, allen noodlottig zou kunnen worden. Na een geschikte plaats te hebben uitgekozen voor een bivouac (opm: bivak) in de nabijheid van zoet water, ondernam die officier de reis met twee matrozen, terwijl de stuurman, twee matrozen, de kok en de scheepsdokter achterbleven ter bescherming van de vrouwen en kinderen. De weg langs het strand, door bijna ondoordringbare bossen, door kreekjes en riviertjes was aller vermoeiendst; maar de gedachte aan de nood van dierbare wezens verleende kracht bij het passeren van gevaarlijke passages, waar de hevige branding dreigde de reizigers mede naar zee te slepen, zodat zij zich op rotsachtige gladde bodem moesten vastklemmen aan struikgewas en heesters, terwijl de golven hen over het hoofd sloegen. Drong men meer landwaarts in, dan stuitte men op moerassen en steenklompen, zodat men niet zelden op zijn schreden moest terugkeren. Uitgeput zonk de heer van S. (opm: Van Schendel) dan ook neder en moest door de beide zeelieden worden ondersteund om de reis te kunnen vervolgen. De gedachte aan vrouw en kinderen, waaronder één nog geen vier maanden oud, die langer dan één nacht aan dat onherbergzame strand moeilijk konden doorbrengen, dreef de bekommerde vader voorwaarts, hoewel hij zich ternauwernood kon staande houden. Omstreeks vier ure in de namiddag ontmoette men enige Madurezen, die uit vrees voor de hoge zeeën hun prauwen op strand hadden getrokken. Tegen onmiddellijke uitreiking van een aanzienlijke beloning haalde men enigen van hen over om assistentie te gaan inroepen bij de naastbij zijnde kampong. Toen echter een uur later nog geen hulp kwam opdagen, besloten de drie Europeanen, een weinig uitgerust, zelven weder daartoe pogingen aan te wenden, en namen tot gids een Madurees mede, die hen bracht in een moeilijk begaanbaar woud (zoals later bleek het bos van Soember Waroe), waarna men tegen 6 ure des avonds de vissers-kampong Tjôtik bereikte, waar men vernam dat op 4 paal afstand de grote kampong Soember Waroe lag en zich een Europees opzichter bevond met een detachement soldaten onder een onderofficier. Men huurde van de bevolking paarden, en weldra werd de kampong bereikt, alwaar de assistent-resident van Panaroekan, de heer Baart de la Faille, zich bevond. De hulpvaardigheid van die ambtenaar zowel als van de opzichter Riems verdienen bijzondere vermelding. De schipbreukelingen hebben het aan de doeltreffende maatregelen van die heren te danken, dat reeds vóór negen ure de Bekel, Petinggie, 37 koelies met 4 tandoes en 4 paarden zich op weg bevonden om de achtergeblevenen op te zoeken. De beide wakkere zeelieden, hoe vermoeid zij ook waren, gingen als wegwijzers met hen en namen een pot rijst mede tot versnapering van de vrouwen en kinderen. De heer Baart de la Faille en de wedono Kesoemo zochten nog dadelijk praauwen te verkrijgen ter assistentie van de schepen, maar grote waren er niet voorhanden, en voor kleine praauwen was het niet raadzaam zich te wagen op de onstuimige golven. Tevens werden de nodige tijdingen gezonden aan de residenten van Bezoekie en Banjoewangie, aan de agenten van het schip te Soerabaija en de resident aldaar. De volgende morgen, 18 december ten half 2 ure, kwam de familie van de heer van S. (opm: Van Schendel) te Soember Waroe aan. Zij hadden de nacht in de boot doorgebracht uit vrees voor tijgers, en toen het bij het aanbreken van de dag scheen alsof de ISIS vlot was, was de boot na het vertrek van de passagiers weder in zee gestoken om te trachten het schip hulp te bieden; en de vrouw van de gezagvoerder had het edele, maar zeer zeker onvoorzichtige besluit genomen om met haar kind de echtgenoot en vader te gaan opzoeken in plaats van met de overige dames naar Soember Waroe te gaan. Doch des middags van 19 december, terwijl de heer van S. (opm: Van Schendel) te Soember Waroe nog wachtte op een wagen, die de assistent-resident van Panaroekan zenden zou, kwamen geheel onverwacht de echtgenote van kapt. Torley Duwell met haar kind en alle opvarenden, die de 17e de passagiers aan wal hadden gezet, ook te Soember Waroe aan. Zij waren namelijk na het vertrek van de familie v. S. (opm: Van Schendel) in zee gestoken, doch weldra door tegenwind genoodzaakt de vorige strandingplaats weer op te zoeken. Nog altijd echter vermeenden zij de ISIS vlot te zien en zo het scheen te manoeuvreren met de zeilen, zodat, toen tegen de avond de landwind doorbrak, zij weder onder zeil gingen en tegen 8 ure de ISIS bereikten, welk schip zij echter verlaten en reeds in zoverre gezonken vonden, dat de golven over het dek spoelden. Een treurige aanblik van vreselijke teleurstelling voor de moedige vrouw van de gezagvoerder en de wakkere zeelieden, die haar vergezelden. Het schip was na het vlot worden waarschijnlijk van de verongelukte bark, zo als later vernomen werd de CORNELIS ANTHONIE, gezagvoerder Schouten, afgedreven, en daar de opvarenden van de boot bij die bark vuren zagen, veronderstelden zij dat er een stoomschip op zijde lag. Men roeide dus naar de bark, doch ook daar wachtte hen teleurstelling; zij vonden ook de CORNELIS ANTHONIE verlaten, de boegspriet, grote- en fokkemast in brand, welke laatste reeds achter over het schip lag. Men trachtte nu het strand weder te bereiken, maar het buiachtige weder dwong hen die nacht nog op zee door te brengen, zodat men eerst de volgende morgen kon landen, gelukkig slechts 3 palen van Soember Waroe verwijderd, waar men, gelijk zo even gezegd is, de familie van S. (opm: Van Schendel) dan ook aantrof. Des middags van de 19e kwam de resident van Banjoewangie, de heer Bosch, te Soember Waroe aan en nam dadelijk maatregelen, om de bemanning van de boot naar Panaroekan te doen transporteren, terwijl die hoofdambtenaar met de meeste bereidwilligheid zijn wagen ter beschikking stelde van de schipbreukelingen, waarmede de reis naar Sitoe-Bondo werd ondernomen, alwaar de heer Baart de la Faille verder zoude zorgen voor transportmiddelen. Door de moeilijke weg waren de reeds afgematte paarden tot trekken weinig genegen, zodat men wel gedwongen was meestal te voet te gaan; en daar vooral de kinderen dit hier niet lang in de regen konden volhouden, riep men de gastvrijheid in van de heer Rembaldo, controleur van Kapongan, die aan dat verzoek met alle voorkomendheid en belangstelling voldeed. Wij namen de volgende morgen afscheid van die familie. De reis werd verder doorgezet, en wij ondervonden alsmede de hulpvaardigheid van de familie Fransen van de Putte, die alles aanwendde tot verzachting van de treurige toestand van de schipbreukelingen. Enige palen verder kwam de heer Baart de la Faille en nam de reizigers mede naar zijn woning, deed aldaar de Oosterse gastvrijheid eer aan en begeleidde hen daarenboven tot Panaroekan. Ook te Bezoekie ondervond men alle mogelijke hulp en bijstand en werd voor de schipbreukelingen de reis zeer gemakkelijk gemaakt. Opvallend was het dus, toen men te Probolingo het tegenovergestelde moest ondervinden en zelfs met moeite die medewerking van het bestuur kon verkrijgen, waarop ingeval van schipbreuk ieder Nederlander, laat daar vrouwen en kinderen, aanspraak heeft. Bij aankomst op de 21e aldaar begaf de heer van S. (opm: Van Schendel) zich zonder dralen naar de resident, maar kon die hoofdambtenaar niet te spreken krijgen, aangezien ............hij sliep! Daardoor niet ontmoedigd, schreef de heer van S. (opm: Van Schendel) een paar regels, vermeldende zijn positie als schipbreukeling, in welke hoedanigheid men de hulp van het bestuur kwam inroepen. Het antwoord daarop luidde zeer zonderling, de bediende namelijk kwam terug, zeggende: ,,Toewan soeroe bilan toewan tidor", 't geen in goed Hollands beduidt: Mijnheer laat zeggen, dat mijnheer slaapt! De heer van S. (opm: Van Schendel) vermoedde, dat de oppasser zijn heer niet had durven wekken, waarom hij nogmaals de reden van zijn bezoek schriftelijk meldde, met de verklaring dat men voor een dame en vier kinderen, die schipbreuk hadden geleden, niets anders verlangde dan postpaarden, om de reis te kunnen vervolgen. De slapende heer liet daarop zeggen door zijn oppasser: ,,Soeroe pigi sama secretaris sadja"; men vervoege zich tot de secretaris. Ook door de secretaris werd de hulp niet dan schoorvoetend verleend, en niet dan na herhaalde malen er met nadruk op te hebben gewezen, dat schipbreukelingen aanspraak hebben op assistentie, werd een kommies belast om ....... een modelletje te zoeken voor het opmaken van een verklaring, waarop postpaarden zouden verstrekt worden. Nog des avonds van de 21e bereikte men Pasoeroean. Hoe geheel anders was aldaar de ontvangst, in weerwil de resident afwezig was. Hoe voorkomend werden de schipbreukelingen aldaar ontvangen door de secretaris van de residentie, de heer Van de Ven, die alléén op de blote mededeling van het gebeurde, zonder dat daartoe nog enig verzoek was gedaan, al die maatregelen nam, welke het ogenblik noodzakelijk maakte, zodat de volgende morgen de reis naar Soerabaija kon worden voortgezet.
|