1817
RC 091217
Advertentie. Passagiers naar Rio-Estequebo en Demerary (opm: Demerara [Georgetown], Guyana), genegen zijnde te vertrekken met het Fregatschip de JOHANNA MARIA, kaptein F. Jonker, in de maand januari 1818, adresseren zich ten Kantore van Serlé en Zonen. (opm: het schip vertrok op 4 februari 1818 en keerde op 12 juli in Middelburg terug.
Op 20 december 1817 werd de eerste zeebrief verstrekt voor de JOHANNA MARIA, aangevraagd door Serlé & Zonen, Middelburg, voor Fokke Jonker als kapitein.
Het schip was buitenlands gebouwd en lag in Vlissingen.
Tevens werd een Turkse Pas afgegeven (afgeleid retour 27-07-1818).
1818
MCO 050218
Middelburg, 4 februari. Heden zeilden naar zee het pinkschip de JOHANNA MARIA, kapt. F. Jonker, Rio-Estequebo en Demerary (opm: Demerara [Georgetown], Guyana), en het brikschip de ZWERVER, kapt. E. Petersen, naar Suriname, beide van deze stad.
Op 7 september 1818 werd een Turkse Pas verstrekt voor een reis naar Batavia, aangevraagd door Serlé & Zonen, Middelburg, voor Fokke Jonker als kapitein.
Het schip was buitenlands gebouwd en lag in Middelburg.
MCO 151018
Middelburg, 14 oktober. Heden zeilde naar zee het fregatschip de JOHANNA MARIA, kapt. F. Jonker, van deze stad, naar Batavia.
Mevrouw M.G. Alvarez weduwe Rosenthal had in 1818 met 1/12e aandeel ter waarde van NLG 4.000 in het schip deelgenomen. De eerste rondreis naar Suriname leverde haar een winst op van NLG 1.908. Toen het schip voor haar tweede rondreis, nu naar Batavia, moest worden uitgerust was zij genoodzaakt de helft van haar aandeel te verkopen om haar contante bijdrage in de kosten, NLG 5.627, te kunnen leveren.
1819
Extract uit het scheepsjournaal gehouden aan boord van ’t Pinkschip de Johanna Maria gevoerd door Capt. Fokke Jonker van Middelburg naar Batavia gedestineerd. Aan boord hebbende ter overbrenging naar Batavia een Detachement Troepen sterk Eén officier, Vijftig man, en ééne Vrouw. Welk detachement op den 19 January 1819 Zeijlende des tijds in den Zuider Océaan op de geobserveerde Breedte van 39o4’ en Lengte 18o56’ aan het Muijten zijn geslagen en gepoogd hebben, om de Equipagie van kant te helpen en zich meester te maken van het Schip.
Dingsdag den 19den January 1819.
De Wind van het W.Z.W. gereefde m/z koelte, namen onze voorbram en boven kruijs steng op het dek. Lieten ons voor marszeil op de Rand loopen, om het zelve te repareeren.
Hoe welwij dagelijks min of meer ongenoegen van onze geëmbarqueerde troepen hadden, was het evenwel tot dusver verdraaglijk geweest. Maar thans begon het van dag tot dag erger. Zij hadden zich van den beginne af aan al tegen de goede order & Decipline verzet. En hoe hun Luitenant die ook trachtte te blijven mainteneeren, zag hij zich eindelijk genoodzaakt, door de vingeren te zien, en maar alleen notitie te houden, van die welke de goede order het meeste stoorden, vermits zij meest alle een en de zelfde Lijn trokken. ’T welk niet weinig toebracht, dat zij dagelijks in kwaad en ongeregeldheden toenamen. Zelfs durfden zij de wel verdiende straf die hun door de Luitenant werd opgelegd met het Mes verdedigen, zweerende dat die welk hun aan zoude pakken, door dat Mes zoude sterven. En zoo het nog al gebeurde dat er een in de IJzers geslagen werd, dan bezorgde hem éen ander gereedschap als een hamer &c. om er weder uit te breken. Zij gaven voor dat zij passagiers waren, die met geen order of dienst noodig hadden.
Hier kwamen bij hun slegte gesprekken die zij onder malkander hielden, wenschten dat wij door een Rover genomen, of dat ons een ander ongeluk mogte gebeuren. En daar mijn Equipagie dit wel eens nu en dan te hooren kwam, verzekerde ons genoeg, dat zij zich niet anders dan met de grootste weerzin naar Batavia zagen vervoeren.
Heden morgen kwam een van de slechtste kaerels genaamd Lodewijk Hahn, met nog 5, 6 andere agter uit naar mij toe loopen, Vragende mijn, onderscheide artikelen van Victualie. Gaven voor dat mijn reglement van schafting niet deugde, en dat ik hun grof bestool, daar ik hun nu zoo wel als de Luitenant voor een volk op zich zelf moest beschermen, die zich tegen de geringste straf met geweld verzetteden. Zoo kan ik niet anders als mij dit laten zeggen, hoe overtuigd ik ook was dat zij niets te pretenderen hadden. En evenwel nam dit niet weg dat ik hun rond afsloeg, iets te geven, en hun deed verstaan dat ik van mijn reglement omtrent den Schafting niet konde of vermoogde te gaan. Waarna zij dan na grove brutaliteijten, ende te zeggen, dat zij het moesten hebben wederom heen gingen. Des avonds kreeg mijn Equipagie te weten dat de Militairen voornemens waren, ingeval ik niet gaf, hetgeen zij zouden vragen alsdan de schotten van den Victualie Kamer aan stukken zouden slaan, en het op die wijs zelfs uithalen. En die zich daartegen verzetten den kop in zouden slaan. Zoover wij hun hadden leeren kennen, geloofden wij wel dat zij daartoe instaat waren, en nam dus een Kort besluijt om geweld met geweld te keeren, daar het ondoenlijk was om hunne onrechtvaardige Eischen gehoor te geven en dit wel tot een generale opstand zoude kunnen komen.
Zoo lieten wij tot voorzorg ingeval het te druk mogt loopen onze twee achterste Canonades met schroot en de geweeren met Scherpe Patroonen in alle omzichtigheid zonder dat iemand van hun, dit konde vermoeden laden, welke laasten bij mij in de Kajuit waren varende. En bragten dien nagt alzoo Wakende door.
Woensdag den 20sten dito.
De Wind van het westen met een frisse b/z Koelte zagen nog dagelijks hele stukken groente bij het schip passeeren. Den nagt was gepasseerd, zonder dat het geringste waarvoor wij ons Zoo gewapend hadden was verscheenen. En ik vleijde mij dat het maar onbezonne dreigementen van de Militairen geweest waren, en daarbij zouden blijven. Maar ver vandaar. Des morgens ongeveer 9 Uren, kwam die zelfde Hahn met weder om eene partij van zijne aanhangers achter uit naar mij toe lopen zeggende nog vijf dagen Rations jenever te pretendeeren te hebben ten tijde dat wij nog op de Rheede ter Veere op een goede Wind waren wagtende. Hoewel deze Reclame geen onderzoek zoude kunnen lijden, zoo liet ik evenwel ter tevredenstelling hun de Jenever die Zij voorgaven nog te moeten hebben geven, te meer daar ik destijds niet aan boord was Logeerende. En daar mede dagt ik dat het nu goed zoude zijn. Dan een paar Uren later kwam de nimmer rustende Lodewijk Hahn met eenige van zijne zamenzweerders wederom agter uit, zeggende geïnformeerd te zijn, dat eenige van mijne geweeren & Canonades ten hunnen opzichte geladen waren. Dat zij geen schurkestreken in het oog hadden. En verlangden dezelve in zijne presentie ontladen zouden worden. Waarop zij met een hunne messen namen en sneden de plak looden van de stukken, om dezelve te visentieren. Hetwelk ik hun evenwel belette. Doch daar zij nu eenmaal wisten dat dezelve geladen waren en niet wetende hoe zij daar agter gekomen zijn zoo Kwamen zij mij zelf meer gevaarlijk dan nuttig voor. Om welke reden ik die ook liet afhalen. Maar over dit gepasseerde was ik niet wel in mijn Schik, en baarde zeer veel ongerustheid. Want de geest van hun scheen ons algemeen op roverij te zijn.Hier kwam bij de Lange reis die wij nog voor handen hadden met zoo veel verschillende natien van volk die zich aan de geringste order niet wilden binden, maar dezelve Kragtdadig tegen gingen. En al begonnen te gebieden hoe of ik met mijn bagatel wapens te handelen had.
Hier hield ik met de Luitenant en Stuurlieden raad hoe of wij wel voorzichtigheidshalvene te handelen hadden. En besloten, dan hoewel ons niets ontbrak, op de Kaap de Goede Hoop aan te loopen, en zien hoe zij zich in dien tijd zouden houden. Doch weinig gedagten hebbende, dat ons allen bijna zoo een verschrikkelijk lot, zoo na aan de deur stond.
S avonds ongeveer 9 Uren, wij bevonden ons op 39o4’ Zuider breedte en op 18o56’ Lengte Oost van Teneriffe wanneer er onder eenige van de Soldaten een gewoel was daar niemand van ons wijs uit konde worden. De andere zoo groote Vrienden en beste maats hadden een dispuut. Zoo ver gaande of zij malkander wilden vermoorden. Een Soldaat Huisman genaamd zeide zonder dat hij evenwel hier gegronde reden van konde of wilde geven, dat hij niet geloofde het zaak was, die kwestie te scheiden. Dat het maar een gewaande Rusie was, die tot hun oogmerk diende, zoo als bij slot dan ook bleek, dat hij zich niet misgist had.
Er waren onder de geëmbarqueerde Soldaten, eenige Franschen, die door hun braaf caracter uitmunten en nimmer eenige ontevredenheid getoond hebben. En ook niet het minste deel aan de ongeregeldheden hadden. Maar integendeel zich afzonderden van die welke tegen alle goede order handelden. En dit was de oorzaak dat zij den gezworen Vijand der oproerlingen wierden. Deze ongelukkigen gingen zij des ‘S nachts tusschen 10 a 11 uren het eerst in hunne hangmatten aanvallen. En welke voor de Overmagt moesten vlugten. Dan waar het zoude van onze Zijde onvoorzichtig geweest Zijn, van ze in de Kajuit te laten. Daar het van hun een List had kunnen Zijn, om op die voet gemakkelijk op de Wapens te kunnen Vallen. Doch dergelijke mishandelingen die zij van de rebellen ondergingen, overtuigden ons van het tegendeel. Twee van hadden verscheide Steken met het Mes en andere Moordinstrumenten ontvangen. En bovendien met stukken hout op het hoofd geslagen, zoo dat men hem voor Dood hield. 3‑4 Andere hadden zich buiten boord laten hangen en agter op de hak van ’t Roer gaan Zitten. Hoewel er vrij wat Zee stond. En verkozen liever als zij het niet langer konden houden te verdrinken, dan zich zoo affreus te laten vermoorden. Dit overtuigde mij van hunnen brave Conduite. En daar het een zeer donkere nagt was, zoo liet ik deze ongelukkigen ophalen, zonder dat de oproerlingen hier van iets merkten en bood de Kajuit tot hunne Schuilplaats aan. Welke zij met alle teekenen van dankbaarheid aannamen.
Vervolgens kwam er eene partij van die Zamenzweerders alle gewapend met messen en knuppels. Lodewijk Hahn, die zich Kapitein liet noemen aan het hoofd en zond van zijn volk naar de Marssen of er ook nog Franschen waren. Zoo ja, Dan hun van boven naar beneden te werpen. Maar nu geen te kunnen Vinden zoo wierd een ander plan door hun, en meer gevaarlijk voor ons genomen. Ook had men mij, de Luitenant en Opperstuurman al de dood gezworen. En wezentlijk had ik mij in de twee laaste Uren, ook niet meer op het dek laten Vinden. Zij plaatsten dan overal hunne Schildwagten, daar zij het nodig oordeelden met messen gewapend voor de Kajuits kap en Wapenkist. Wierd door hun ook alle Zorg aangewend, en overtuigden zich wel of er het Slot nog voor hing. En zag alzoo genoegzaam het schip door hun vermeesterd.
Donderdag den 21n dito.
Het wierd dus hoog tijd om naar middelen tot ons behoud uit te zien. Mijne Equipagie die ik gedurende de nagt niet van voor mijn Kajuit gehad had, liet ik de helft van binnen komen. En gaf aan die welke er het best gebruik van konden maken, een geweer. Ook maakte ik veel Staat op de Twee Sergeanten en Vijf Franschen die in de Kajuit en die ook ieder van een geweer voorzien waren. En bleven in alle Stilte in deze houding tot dat men oordeelde het noodzakelijk wierd.
Had het ongeluk gewild dat wij bij deze donkere nacht zwaar weer gekregen hadden, dan zouden Masten, Stengen en Zeilen aan hun noodlot moeten worden overgelaten. Want vooreerst zoude ik mijn Equipagie van de Wapens niet durven afzonderen en ook zouden zij mijne Orders niet meer geobserveerd hebben.
Daar alles wat buiten mijn Equipagie op het dek was, zich met Wapens, namelijk zich met messen voorzien had. Want een van mijn Matrozen met name Jan Nieuman, die zich vooruit tot het verrigten van eenig Scheepsarbeid bevond, hadden zij reeds met het mes nagezeten. Maar als matroos gauwer zijnde dan zij, zoo nam hij de Vlugt op de Boegspriet. Het was ook met dat hele inzigt, dat zij zoo dikmaals vroegen, waarom de geheele Equipagie op het dek was, en waarom de helft niet als naar gewoonte ging slapen. Dat de matrozen niet bang behoefden te zijn, als dat zij die geen kwaad zouden doen. Dit alles had geen ander inzicht dan om de Equipagie verdeeld te zien. Zelf had men hun hooren zeggen om de Zeilen van de Raâ te snijden. En natuurlijk om zoo de Equipagie te verpligten, dit wederom te herstellen. En zoodoende hun aanval op de Kajuit en het Dek gemakkelijk te maken, ter bereiking van hun IJsselijk voornemen. De Schilwag van hun, onderzogt wederom verscheide malen, of het Slot nog wel voor de geweerkist hong. Want zij wisten niet beter of al de wapens waren nog in de Kist. En daar zij nu meester van het dek waren, rekenden zij ook hun Godvergeten plan, heel doenlijk. Zij hadden boven Bramleins en andere rondhouten van de baring losgemaakt om daarmede het Kajuits schot mede aan stukken te rammen als ook de Wapenkist. In alle deze omstandigheden waren wij zeer verlangend naar den dag. Want het was zoo als meermalen gezegd is een zeer donkere nagt. En wij vreesden elk oogenblik aangevallen te worden. En alsdan dat mijne Equipagie malkander door den donker te doodelijk zouden blesseeren. Te meer daar een goed matroos veelal slegt met een geweer omgaat. Ik herinnerde mij hier wat die eerste oproerling Lodewijk Hahn mij daags te voren zeide, dat hij niet geloofde dat er drie onder mijne Equipagie waren die een geweer durfden afschieten. Bovendien was er Zwarigheid die mijne Vrees vermeerderde, te weten dat een groot gedeelte van mijne Equipagie uit ligte Matrozen & Jongens bestond. En dan met een Volk leeven, die hun verschrikkelijk voornemen eens begonnen vol moesten houden. Daar de overblijvenden niets anders dan een bitter lot te wagten stond. Het was twee Uren na middernacht dat wij tot het uiterste gekomen waren. Tusschen deks was alles klaar om het schip te breken. Ook hadden zij sprieten en sparren gebroken, die hun buiten hun messen &c. tot wapens moesten dienen. En van welker gekraak wij geen denkbeeld maken konden. De overigen kwamen met hunne Wapens op het dek.
De Matroos Pieter Wengels welke aan het roer stond wierd door hun het eerst aangegrepen met intentie om overboord te gooijen. Doch door de Koksmaat E. Goerée onze bo
(opm: hier ontbreekt een gedeelte, HvW)
Wij bedienden ons wijders van onze geweeren tegen al de gewapenden die zich op het dek bevonden. Op het tusschendeks was er een geschreeuw voor dat er nog een schot gedaan was, van Nieuws, Nieuws, Kom op, Kom op. Deze die nu door het schot van de Kajuit hadden willen breken, dachten op het schieten, de andere op het dek te hulp te komen. Doch daar zij de trap van het tusschen deks, een korte tijd te voren zelver overboord hadden geworpen, met wat inzigt weet ik niet, zo konden zij niet zoo gaauw opkomen of het wierd hun, met een schot 4 a 5, belet. En men zag niemand meer met Messen of andere moord Instrumenten. Wij riepen, alle die niet tot de rebellen mogten behooren, op het agter dek Zouden komen. Waarop in een oogenblik alles verscheen en niemand behoorde tot de rebellen. Hier in was de donkerheid van den nagcht hun vrij gunstig geweest. Door dien men hun onmogelijk konde onderscheiden. Negen hebben het met de dood betaald en twee geblesseerd.
Vervolgens sloten wij in de IJzers Bernard Rijpe, welke volgens getuige de man aan ’t roer wilde overboord gooijen. Een ander genaamd Johannes Meulman, welke ook met een mes gewapend is geweest, een derde genaamd Johannes Thiijle, die drie, Vier weken Vroeger in de Voormars gevonden heeft, end Houtskool die uitgegaan was, gewikkeld in uitgeplukt werk. Bij zich hebbende drie Endjes Kabelgaren benevens een houtje met teer bestreken. Van deze gevaarlijke aanleg waarvan de gevolgen onberekenbaar Zouden geweest zijn zoo bij aldien hun boos voornemen gereusseerd had, vooral op een schip die zijn Lading gedeeltelijk uit Teer & Pek bestaat, heeft hij nimmer rapport gedaan. Ook werd hij beschuldigd van de Franschen geslagen te hebben. Deze arrestanten bleven dag en nacht onder het toezigt van een Schildwagt, om te zorgen dat het niet als te vooren ging, wanneer de anderen hun Instrumenten bezorgden om er wederom uit te breken. Ten Zeven Uren ’S morgens overleed de Soldaat Gerrit Jan Kolkerk aan Zijn bekomen wonden, van welke eenige vermenen hij ook medepligtig was en anderen weer niet.
De andere geblesseerde genaamd Pieter Meijshout was de schildwagt van de rebellen geweest en had zijn post aan het groot Luik op het tusschen deks. Deze heeft een geweer kogel dwars door het Lijf gehad. En is onder Doctors handen. Alsook die gene welke door de rebellen geslagen & gestoken zijn.
Ons eerste werk was ’S morgens schoon Schip te maken en de boel tusschen deks, alwaar het vol lag met messen, afgebroken endjes Sprieten, Sparren en Knuppels op te redderen.
Vrijdag den 22en.
De Wind Z.Z.N. b/z koelte, klare lugt. Doch met de Voormiddag was de Wind aan het N.W. met een wolkdrijvende Lugt. Namen eenige Observatien aan Zon & Maan. Tegen den avond hadden wij een stijve gereefde m/z koelte met een Dikke Lugt & regen.
Voor het overige genoten wij thans een buitengewone rust. Alles ging nu in de beste order en ’t was als of er geen troepen meer aan boord waren.
Zaterdag den 23n.
De Wind West, stijve m/z koelte, dikke Lugt. Maakten Zeil naar omstandheid. Wij houden een Scheepsraad bestaande uit de Luitenant vande Troepen, opper Stuurman, Twee Sergeanten en mij ondergeteekende. Wij lieten verscheide in ’t verhoor komen, die ons van de rebellen hun plan veel wisten te zeggen ingeval zij geheel meester geworden waren. Ook lieten wij de arrestanten in ’t verhoor komen, welke niet zonder schuld bevonden wierden.
Zondag den 24n. De Wind &c.
Maandag den 25n De Wind &c.
Dingsdag den 26n De Wind &c.
Woensdag den 27n De Wind van het O.N.O. tot het N.N.W. met een buijachtige Lucht en, regen. Hielden wederom scheepsraad met de Vorige Leden en maakten de stukken Daarvan op, die wij van de differente getuigenissen in wonnen. Een Soldaat Teunissen, ziek in de Kooi leggende van de rebellen gehoord te hebben dat hun voornemen was geweest, om zes van de Equipagie in het Leven te laten tot dat zij in het gezicht van het een of andere Land gekomen waren. Doch liefst op de Brasille, alsdan de zes man en die hun verder nog gevaarlijk vorkwamen, ook overboord te werpen. De Contanten en andere goederen te roven, het Schip te laten Zinken en dan met de boot naar de Wal onder protext dat zij arme Zeelieden waren, die hun Schip verloren hadden.
Donderdag 28 Jan: De Wind Z.W. &c.
Accoord en naar Waarheid, ingevolge mijn gehoude Scheeps Journaal aan Boord van ’t Schip de Johanna Maria, gedurende deszelfs reize gehouden en, aan mijne Rheeders overhandigt den 31 Januari 1820.
F. Jonker
Wij ondergetekende Boekhouders en Behereerders van ’t Schip de Johanna Maria gevoerd door Captn Fokke Jonker, verklaren dat het bovengemelde Extract, is woordelijk, overeenkomende met het geExtraheerde uit het Scheeps Journaal van Kapt Fokke Jonker, gedurende deszelfs uitreis van Middelburg naar Batavia.
Serlé & Zoonen
LC 280919
Middelburg, 22 september. Bij nader ingekomene brieven van Batavia (opm: Jakarta), onder dato 17 maart 1819, wordt de tijding bevestigd, dat aldaar behouden was gearriveerd het schip de JOHANNA MARIA, kapt. Fokke Jonker, van deze stad, en wordt gemeld, dat in de nacht van den 19 en 20 januari dezes jaars, op de zuiderbreedte van 39 gr. en 2 gr. oosterlengte, het detachement troepen, hetwelk voor Batavia was ingescheept, heeft gerevolteerd (opm: in opstand is gekomen), zich zoekende meester te maken van het schip en de equipagie te vermoorden, doch dat door de brave (opm: dappere) kapitein, door zijn volk bijgestaan, na het doden van een aantal muitelingen, dit onheil is voorgekomen; zijnde drie der oproermakers in boeijen gesloten, en te Batavia aan de regter overgeleverd. Voorts had de ganse equipagie door de tegenstand der oproermakers zeer weinig geleden en allen zijn in goede welstand te Batavia gearriveerd.
RC 051019
Bataviasche Berigten, van den 1 mei tot den 5 juni.
Den 9 mei is van Batavia vertrokken het schip JOHANNA MARIA, Jonker, naar Middelburg; den 14 dito HERO, Poppin (opm: fregat HÉROS, thuishaven Antwerpen, kapt. H. Poppen), naar Antwerpen; den 24 dito FLORA (opm: fregat), W. Tieman, naar Amsterdam; den 28 dito WILHELMINA (opm: fregat), Palm, naar Rotterdam.
RC 071019
Amsterdam, 5 oktober. Kapt. M. Pantekoek, voerende het schip de VREEDE VAN DORDRECHT, van Batavia naar Dordrecht gedestineerd, te Mauritius met schade binnengelopen, meldt van daar, in dato 26 juli, dat 14 dagen geleden (opm: 12 juli) te Mauritius mede binnengelopen was het schip JOHANNA MARIA, kapt. F. Jonker, van Batavia naar Middelburg (den 9 mei vertrokken). (opm: bewerkt en bekort; dat de JOHANNA MARIA Mauritius als noodhaven moet hebben aangelopen om belangrijke reparaties uit te voeren blijkt uit de grote vertraging in de aankomst in Patria, zie ZZC 280120 en RC 290720)
RC 041219
Londen, 30 november. Het schip (opm: pink) JOHANNA MARIA, C.J. Jonker (opm: kapt. F. Jonker), is den 12 juni van Batavia te Mauritius gearriveerd (opm: mogelijk 12 juli, zie RC 071019; vertrokken 6 oktober).
1820
ZZC 280120
Uit Middelburg wordt gemeld, dat den 23 dezer ter rede van Vlissingen is gearriveerd het schip de JOHANNA MARIA, kapt. F. Jonker, van Batavia, laatst van Mauritius. Volgens berigt van gemelde kapitein zijn er op de Engelse kusten importante zeeschaden, en een aantal Nederlandse schepen met zwaar verlies in de Engelse havens aan het Kanaal binnen gelopen. (opm: Deze tweede reis resulteerde waarschijnlijk in een aanzienlijk deficiet als gevolg van een gebrek aan lading door slechte oogsten op Java, en daardoor lage vrachten. Bovendien had de reis maanden langer geduurd door het aanlopen van Mauritius [zie RC 071019] In augustus werd het schip verkocht)
RC 290720
Advertentie. Men zal op donderdag den 3 augustus 1820, des middags te 12 uren precies, in het Heeren-Logement van Oranje, binnen Middelburg, ten overstaan van de Notaris P. van de Graft en Getuigen, publiek presenteren te verkopen: het Nederlands snelzeilend eikenhouten Pinkschip, genaamd de JOHANNA MARIA, laatst gevoerd bij kapitein F. Jonker, groot 220 rogge-lasten, gemonteerd met 6 ps. ijzeren kanonnades à 6 pond, lang over steven 113 voet, wijd op zijn uitwatering 28 voet, hol in zijn groot-luik van de buikdelling tot het bovendek 18 voet, tussen deks hoog 6 voet, alles Amsterdamse maat; met deszelfs staand en lopend want, masten, rondhouten, ankers, zeilen en verdere scheeps-gereedschappen, volgens inventaris; zijnde in 1818 geheel nieuw gekoperd en in 1819 te Mauritius zwaar vertimmerd (opm: zie RC 071019), en voorzien van 40 stuks ijzeren kniën, zo als het thans in de Dok binnen die stad is liggende en op den 1 en 2 augustus kan bezigtigd worden. De conditiën zullen acht dagen te voren bij bovengemelde Notaris ter lezing liggen, en verdere informatiën te bekomen zijn ten Kantore van Serlé en Zoonen te Middelburg. Zijnde inmiddels voorn. schip uit de hand te koop.
Op 26 oktober 1820 werd een nieuwe zeebrief verstrekt voor de JOHANNA MARIA, aangevraagd door Ab. Lourens Jansen, Middelburg, voor Fokke Jonker als kapitein.
Het schip was buitenlands gebouwd en lag in Middelburg. Tevens werd een Turkse pas verstrekt voor een reis naar de Oost-Indiën.
MCO 261020
Advertentie. Legt in lading naar Batavia, om tegen het einde der aanstaande maand November van hier te vertrekken, het Pinkschip de JOHANNA MARIA, kapt. Fokke Jonker. Iemand in hetzelve enige goederen begerende te laden, of, terwijl het zeer logeabel is, als passagier mede te gaan, gelieve zich daartoe tijdig te adresseren ten kantore van A.L. Janse.
NB. Men vraagt voor ’t bovenstaande Schip. een, zowel van goede getuigschriften voorzien als een behoorlijk examen, voor een van de geneeskundige collegien onzes Vaderlands, afgelegd hebbend en geschikt persoon, als doctor op hetzelve.
1821
RC 060221
Rotterdam, 5 februari. Uittreksel uit de Lloyd’s List van den 2 februari 1821: Het schip GEORGE, Robins, van Amsterdam naar Providence, is den 30 december 1820 zeer lek te Lissabon binnengelopen; ook is aldaar den 19 januari gearriveerd het schip (opm: pink) de JOHANNA MARIA, F. Jonker, van Middelburg naar Batavia, met verlies van de grote mast, zeilen enz.
RC 060321
Amsterdam, 4 maart. Het schip (opm: pink) JOHANNA MARIA, F. Jonker, van Middelburg naar Batavia, den 19 januari wegens schade te Lissabon binnengelopen, heeft den 30 dito deszelfs reis voortgezet.
RC 270321
Amsterdam, 25 maart. Volgens brief van Port Mahon, van den 28 februari, waren aldaar aangeland twee man van de equipagie van het schip (opm: pink) JOHANNA MARIA, kapt. F. Jonker, van Middelburg naar Batavia gedestineerd; welk schip wegens schade te Lissabon binnen geweest (opm: zie RC 060321), en den 30 januari van daar vertrokken zijnde, op de hoogte van Madeira zoude gezonken zijn (opm: zie echter RC 310321).
RC 310321
Amsterdam, 29 maart. Wegens het zinken van het schip JOHANNA MARIA, kapt. F. Jonker (opm: zie RC 270321), van Middelburg naar Batavia gedestineerd, blijkt thans uit nadere berichten, dat de twee te Port Mahon aangelande manschappen, die het rapport daarvan hebben gegeven, niet tot de equipage hebben behoord van dit schip, maar gedeserteerd zijn van een Nederlands schip, te Kadix (opm: Cadiz) gelegen hebbende en deze blijkens valse tijding te Port Mahon hebben uitgestrooid, ter bereiking van hun bijzondere oogmerken; zij zijn reeds aan boord van Zijner Majesteits oorlogsschip WASSENAAR in verzekerde bewaring genomen.
BC 040821
Schepen liggende ter rede van Batavia:
Zr.Ms. wachtschip TROMP; fregat DAGERAAD;
schepen CORNELIA SARA, AURORA, JAN EN CORNELIS, JOHANNA MARIA,
BC 010921
Schepen Straat Sunda uitgezeild:
26 Augustus. Nederlands schip JOHANNA MARIA, J. Jonker (opm: pink, kapt. F. Jonker), van Batavia den 23 naar Middelburg.
MCO 271221
Middelburg den 25 december. Heden is alhier in goede staat gearriveerd het schip JOHANNA MARIA, kapt. Fokke Jonker, van Batavia, geladen met koffij, specerijen en suiker.
(opm: de pink werd na lossing wegens de zeer slechte economische omstandigheden en lage vrachten in Middelburg opgelegd, en was in deze situatie beslist niet de enige)
1822
Op 15 februari 1822 werd de Turkse Pas nummer 621 van de JOHANNA MARIA, kapitein F. Jonker, geroyeerd.
1823
Toen in 1823 de economie een lichte opleving vertoonde werd besloten de JOHANNA MARIA van de hand te doen.
AC 140323
Advertentie. Te Middelburg uit de hand te koop:
- Een Nederlands snelzeilend eikenhouten Pinkschip, genaamd de JOHANNA MARIA, laatst gevoerd bij kapt. Fokke Jonker, gemonteerd met 8 ijzeren kanonades (opm: carronade, kort kanon van gering gewicht, maar met grote boring, ook wel smasher genoemd), lang over steven ongeveer 31 ellen 97 duim (of 113 Amsterdamse voeten), wijd op zijn uitwatering 7 ellen 92 duim (of 28 voet), hol in zijn groot luik van de buikdenning tot het bovendek 5 ellen 9 duim (of 18 voet), hoog tussendeks 1 el 74 duim (ruim 6 voeten), gemeten op 545 tonnen, ladende circa 220 rogge-lasten, zijnde in 1818 geheel nieuw gekoperd, bijzonder sterk gebouwd en voorzien van 40 stuks ijzeren knieën.
Waarschijnlijk kocht boekhouder Abraham Laurens Janse, Middelburg (voor 1/16e deel aandeelhouder) uit speculatieve overwegingen zijn mede-aandeelhouders uit. Hij noemde zijn aanwinst JONGE MARIA, maar benoemde geen kapitein.
In augustus 1823 vond hij in de koopman en fabrikeur Evert Smit uit Koog aan de Zaan een koper, die NLG 25.000 voor het schip neerlegde. Gelet op deze flinke koopsom – en het vrij spoedige vertrek uit Middelburg na aankoop – is het mogelijk dat Janse het schip zelf heeft laten opkalefateren. Smit werd de boekhouder, nam 50% van de aandelen en kreeg zeven mede-aandeelhouders. Als VIER GEZUSTERS ging het schip onder kapt. J. van Dijk in september weer in de vaart.
Op 8 september 1823 verkreeg E. Smit, Koog aan de Zaan, voor de VIER GEZUSTERS onder kapt. J. van Dijk een nieuwe zeebrief en op 28 september 1824 een Turkse Pas.
AC 150923
Texel, 13 september. Heden zijn alhier aangekomen de schepen INDUSTRIE (opm: kof), kapt. P. de Best, van Drammen en VIER GEZUSTERS, kapt. J. van Dijk, van Middelburg.
1824
In oktober is de VIER GEZUSTERS vanuit Amsterdam naar Texel rede gezeild waar een gunstige wind moest worden afgewacht om naar Suriname te kunnen vertrekken.
1825
RC 150125
Amsterdam, 13 januari. Den 9 dezer lagen in het Nieuwe Diep de volgende schepen, welke gedeeltelijk sedert de maand september op gunstige wind wachtten, om naar zee te zeilen, als: DE GEZUSTERS, kapt. D.B. Lutjens, DE DRIE GEBROEDERS, kapt. A.C. Edeling en BETSY EN CAROLINA naar Batavia; AMPHITRITE, kapt. S. Mijnders, naar Kaap de Goede Hoop; ALEXANDER, kapt. M. Marcussen, en DE COURIER, kapt. P. Schakel, naar Rio de Janeiro; JACOBA ELISABETH JOHANNA, kapt. G.B. Bos, JOANNES ARNOLDUS, kapt. P.J. Kerkhoven, DE VRIENDSCHAP, kapt. J.K. de Jong, HENRIETTE, kapt. J.E. Schneebeeke, DE JONGE WILLEM, kapt. G, van Medevoort, MARIA, kapt. E.D. Dekker, NOORD-HOLLAND, kapt. H.K. Ruijl, DE GRAAF BULOW, kapt. R. Maalsteed, DE KOLONIST, kapt. L. Wildschut, DE VIER GEZUSTERS, kapt. J. van Dijk. (opm: bekort; deze lijst telt nog eens 68 schepen)
RC 250125
Amsterdam, 23 januari. Sedert onze laatste zijn van Texel uitgezeild:
HENRIETTE, kapt. J.E. Schnebeeke, JONGE WILLEM, kapt. G. van Medevoort, MARIA, kapt. E.D. Dekker, NOORD-HOLLAND, kapt. H.K. Ruijl, GRAAF BULOW, kapt. R. Maalsteed, KOLONIST, kapt. L. Wildschut, VIER GEZUSTERS, kapt. H. Dijl (opm: pink, kapt. J. van Dijk), VRIENDSCHAP, kapt. J. Visser, GOEDE VERWAGTING, kapt. J.B. Bodeman, ZORGVULDIGHEID, kapt. J. Hulsen, PAULINA, kapt. A.J. Struik, MARIA, kapt. T.H. Zijlstra, VROUW CORNELIA, kapt. D. Steenveld, GODEFRIDA, kapt. A. Hansen, ANNA MARIA, kapt. J.D. Haijnes, MARGARETA JOHANNA, kapt. A.A. Herman, ANNA MARIA, kapt. R.T. Rinses, WILLEM DE EERSTE, kapt. J. Johannesen, alle naar Suriname; (opm: hier zijn uitsluitend de schepen opgenomen bestemd voor Suriname)
NSC 080625
Haarlem, 6 juni. Men meldt het navolgende van Paramaribo van den 12 april:
In de afgelopen nacht, even na 12 ure, heeft men brand ontdekt op het koopvaardijschip (opm: fregat) WILLEM DE EERSTE, kapitein Jens Johannessen, tot blussing waarvan dadelijk van de nabij gelegen schepen manschappen werden gezonden. Bij de opening van de luiken ontwaarde men echter, dat de vlam reeds zo zeer was toegenomen, dat men de hoop, om denzelven meester te worden, moest laten varen, zodat de kapitein zijn schepelingen toeriep, dat zij van hun eigendom zouden redden, hetgeen zij meester konden worden. Hij zelf begaf zich nog naar de kajuit, denkelijk om enige papieren van aangelegenheid te bergen, en werd door een van de schepelingen gevolgd, welke evenwel al spoedig door de verstikkende rook genoodzaakt was terug te keren. De kapitein is dit geluk niet te beurt gevallen, daar het vuur weinige ogenblikken daarna tot een vaatje buskruid oversloeg, welks losbarsting het schip geheel en al in vlam zette, en waarschijnlijk de onmiddellijke oorzaak was van de dood van de bevelhebber.
De naast in de laag liggende schepen kapten dadelijk voor en achter hun touwen, om het dreigend gevaar te ontwijken, met een gunstig gevolg voor de kapiteins J. Hulsen (de ZORGVULDIGHEID), J.E. Schneebeeke (de HENRIETTE) en J.C. Willemse (de HENRIETTE), van welke laatste boegspriet en kluiverpen reeds vlam hadden gevat. Anderen, als de kapiteins E.D. Dekker (de MARIA), G. van Meedevoort (de JONGE WILLEM) en J. van Dijk (de VIER GEZUSTERS) ontweken het gevaar, door op stroom te verhalen. Het schip MARIA AGNITA, kapitein P. Rijnbende, geraakte vast tegen de wal. Het schip BETSY, kapitein M. MacDougal (opm: buitenlander), van Rotterdam, hetwelk voor twee kettingen, voor de WILLEM DE EERSTE, in de laag lag, liet de achterketting slippen, doch kreeg, alvorens het de voorketting kon losmaken, het brandend schip, waarvan het achtertouw was afgebroken, en hetwelk voor het voortouw tegen de vloed opzwaaide, op zijde, met dat ongelukkig gevolg, dat ook dat schip vuur vatte en afbrandde. Gelukkig heeft men echter met twee trossen om het roer van dit schip te slaan, en dezelve aan den wal te bevestigen, belet, dat hetzelve, losrakende en met de eb naar beneden drijvende, verdere onheil onder de in de laag liggende schepen kon stichten.
De WILLEM DE EERSTE was voor half drie reeds afgebrand en gezonken en aan de brand van de BETSY werd, des ochtends omtrent vijf ure, door een plasregen een einde gemaakt.
De ijver van de officieren en manschappen van Zr.Ms. brik MERKUUR, heeft veel bijgedragen tot het stuiten van dit onheil, hetwelk in den beginne de treurigste gevolgen voorspelde. De equipages van de beide verbrande bodems, hebben alles verloren. (opm: zie ook AC 090625, ZZC 140625, LC 190825, RC 300825 en BC 021125)
AC 250725
Texel, 22 juli. Binnengekomen: VIER GEZUSTERS, kapt. J. van Dijk, van Suriname; de wind NO.
AC 281025
Advertentie. Te Amsterdam ligt in lading naar Batavia het extra snelzeilend gekoperd Nederlands pinkschip de VIER GEZUSTERS, kapt. Jan van Dijk, zal in het begin van de maand november aanstaande naar Batavia vertrekken (zonder buiten noodzakelijkheid de Kaap de Goede Hoop aan te doen). Iemand, in hetzelve nog enige goederen verkiezende te laden of als passagier mee te gaan, voor de overtocht van welke het bijzonder goed is ingericht, gelieve zich te adresseren aan de cargadoors Jan Corver en Comp, of J. IJpelaar te Amsterdam.
AC 011225
Gepasseerde schepen door Alkmaar, langs het Groot Noord-Hollandsche Kanaal.
Den 20 november, LUNA, kapt. D.W. Glindenij, van Londen naar Alkmaar.
Den 22 dito, de WAAKZAAMHEID, kapt. G.H. Luurts, van Riga naar Amsterdam.
Den 23 dito, TRAFALGAR, kapt. John Pound, van Alkmaar naar Londen en WASHINGTON, kapt. D. Stedenburg, van Archangel naar Amsterdam.
Den 25 dito, de VIER GEZUSTERS, Jan van Dijk, van Amsterdam naar Batavia.
Den 26 dito, SULTANA, kapt. J.R. Thomas, van Boston naar Amsterdam.
1826
RC 170126
Rotterdam, 15 januari. Scheepvaartberichten:
- Het schip DE VIER GEZUSTERS, kapt. J. van Dijk, van Amsterdam naar Batavia, is den 1 dezer te Ramsgate binnengelopen, doch heeft den 6 dito de reis voortgezet.
BC 100526
Den 2 mei is ter rede van Batavia gearriveerd DE ALEXANDER, kapt. M. Marcussen, vertrokken van Amsterdam met drie passagiers en Zr.Ms. troepen op 7 januari.
Den 3 mei is ter rede van Batavia gearriveerd het schip ROTTERDAMS WELVAREN, kapt. A. Schaap, vertrokken van Rotterdam met 7 passagiers en Zr.Ms. troepen op 2 januari.
Den 9 mei zijn ter rede van Batavia gearriveerd de schepen CHRISTINA BERNARDINA, kapt. H.M. Zeijlstra, vertrokken van Amsterdam met 1 passagier op 6 januari, VIER GEZUSTERS, kapt. J. van Dijk, van Nederland met drie passagiers, en JAVA, kapt. A. Schott, vertrokken van Rotterdam op 30 augustus 1825.
BC 280626
Te Batavia ter rede liggende schepen:
Zr.Ms. fregat MELAMPUS, en de Nederlandse koopvaardijschepen DE VROUW CATHARINA ELIZABETH, DE ONDERNEMING, ALEXANDER, VIER GEZUSTERS, CHRISTINA BERNARDINA, JAVA, POZOEN, MARY, ADMIRAAL BUYSKES, MERCURY, JORINA, BOEROONG, OEY SINJO, DIDO, MASTORA, ZEEMEEUW, RECOVERY, STER, MENOWA, de brikken LADY PONTIANAK, NORDLOH, MARGARETHA, DIJKZIGT, GOANLIE, A.B.C., PEENGHOEY, en de schoeners SEMANKA en TARTAR, benevens 11 buitenlandse schepen.
AC 291126
Amsterdam, 28 november. Het schip de VIER GEZUSTERS, kapt. Jan van Dijk, den 9 juli van Batavia naar Rotterdam vertrokken, is den 19 november te Helford (tussen Plymouth en Falmouth) binnengelopen; zijnde 7 man door scorbut (opm: scheurbuik) aangetast en buiten staat om dienst te doen.
DC 071226
Hellevoetsluis, 5 december. Gisteren namiddag arriveerden uit zee: VIER GEZUSTERS, kapt. J. van Dijk van Batavia.
1827
RC 150327
Advertentie. Te Rotterdam liggen in lading:
Naar Suriname, mede voor passagiers: het tweedeks gekoperd fregatschip VIER GEZUSTERS, kapt. Willem Landzaad (opm: kapt. Cornelis van Zameren).
RC 030527
Advertentie. Te Rotterdam ligt in lading naar Suriname, mede voor passagiers, het tweedeks gekoperd fregatschip VIER GEZUSTERS, kapt. Cornelis van Zameren.
Adres ten kantore van Hudig en Blokhuijzen.
RC 150527
Rotterdam, 14 mei. De 13e, des namiddags, zeilde van Hellevoetsluis de VIER GEZUSTERS, kapt. C. van Zameren, naar Suriname.
RC 220927
Amsterdam, 20 september. Sedert onze laatste is in Texel binnengekomen C. van Zameren (opm: pink VIER GEZUSTERS) van Suriname.
1828
RC 210228
Advertentie. J. Corver, makelaar, zal op maandag de 3e maart 1828, des avonds ten 6 ure, te Amsterdam, in de Nieuwe Stads Herberg aan het IJ verkopen een extraordinair welbezeild Nederlands gekoperd pinkschip, genaamd de VIER GEZUSTERS, gevoerd door kapt. C. van Zameren, lang 32 ellen 40 duimen, wijd 8 ellen 18 duimen, hol 3 ellen 72 duimen, het verdek 1 el 72 duimen, Nederlandse maat, breder bij de inventaris en bericht bij bovengenoemde makelaar of bij de cargadoors Jan Corver en Comp; zijnde dit schip inmiddels uit de hand te koop.
RC 010728
Advertentie. G. J. Roland Holst, J. Corver en A. van der Sluis, makelaars, zullen op maandag den 14 juli 1828, des avonds ten 6 ure, te Amsterdam, in de Nieuwe Stads-Herberg, aan het IJ, verkopen: Een gekoperd pinkschips-hol, genaamd de VIER GEZUSTERS; benevens ene aanzienlijke partij scheepsgereedschappen, bestaande in ankers, touwen, zeilen, rondhouten, kanonnen, patentglazen enz. Nader bij notities vermeld en bericht bij de bovengenoemde makelaars. (opm: de in Pillau < 1817 gebouwde pink, laatste kapitein Cornelis van Zameren, werd verkocht voor de sloop)