1943-01-29: |
Bijvoegsel tot de Nederlandsche Staatscourant van Vrijdag 9 Juli 1943, no. 131 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart. No. 17 Uitspraak van den Raad voor de Scheepvaart in zake de ontploffing, waardoor het motor- schip Cosmopoliet kort na vertrek van Trelleborg is getroffen. Op 29 Januari 1943 is het motor- schip Cosmopoliet een half uur na het verlaten van de haven van Trelleborg door een, ontploffing getroffen en gezonken. In overeenstemming met het voorstel van den inspecteurgeneraal voor de scheepvaart besliste een commissie uit den Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek naar de oorzaak van dit ongeval zou instellen, omdat bij het vooronderzoek niet duidelijk is geworden, waarom aan boord niets zou zijn gedaan om te trachten het schip met eigen middelen te behouden in afwachting van hulpverleening door een bergingsvaartuig. Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 4 Mei 1943 buiten tegen- woordigheid van den inspecteur-generaal voor de scheepvaart, die verhinderd was de zitting bij te wonen. De Raad nam kennis van de stukken van het voorloopig onderzoek der Scheepvaart- inspectie en hoorde als getuige Harm Cornelis Wildeman, kapitein op de Cosmopoliet ten tijde van het ongeval. Uit een en ander is den Raad het volgende gebleken: Het motorschip Cosmopoliet was een Nederlandsch vaartuig, metende 172,97 bruto-, 99,83 netto-registerton, roepnaam P D M H, van de Nederlandsche Oostreederij N.V., te Rotterdam, en thuisbehoorende aldaar. Het schip was in het jaar 1925 te Groningen van staal gebouwd; nadat het in 1940 voor de haven van Stavoren tot zinken was gebracht en later gelicht, was het te Alphen aan den Rijn gedeeltelijk vernieuwd. Het schip was uitgerust met een Industriemotor van 120 pk. De verklaring, door den kapitein bij het vooronderzoek en ter zitting afgelegd, komt in hoofdzaak neer op het volgende: Op 15 Januari 1943 vertrok hij met een lading chloorcalcium van Delfzijl naar Malmö. Nadat de lading aldaar was gelost vertrok hij op 28 Januari van daar in ballast naar Allinge op Bornholm. Wegens dikken mist liep hij de haven van Trelleborg binnen om daar te wachten. Den 29sten Januari omstreeks te 9 uur vertrok hij van Trelleborg, daar het was opgeklaard. Hij voer binnen de 3-mijls-zone langs de kust. Ruim een half uur na vertrek had een hevige ontploffing plaats. Hij bevond zich met zijn vrouw en den matroos-roerganger in de stuurhut en verloor voor eenigen tijd het bewustzijn. Toen hij weer bijkwam, hoorde hij den ankerketting uitloopen, terwijl de bemanning zich op het achterdek bevond. Hij keek in de motorkamer en zag, dat deze vol water was geloopen. De cylinders waren reeds onder water, terwijl de kleppen nog te zien waren. Het was naar zijn meening niet mogelijk de motorkamer leeg te pompen. Daarom is de boot van het achterdek te water gebracht. Deze bleek echter beschadigd en lekte. ( Het vlot is daarna overboord geworpen en het sein N.C. opgezet. Eerst kwam een visschersboot in de nabijheid, doch daar het schip niet snel zonk, bleef men nog aan boord. Kort daarop kwam een Zweedsche torpedoboot langszij, waarop vier opvarenden overgingen. Zelf bleef hij met een matroos nog op de Cosmopoliet. Hij verzocht den commandant van de torpedoboot, zoo eenigszins mogelijk een bergingsvaartuig te zenden. De torpedoboot voer naar Trelleborg; een bergingsvaartuig kwam echter niet uit. Hij had aan den visscherman gevraagd in de nabijheid te blijven. De Cosmopoliet liep langzaam vol water. Een gedeelte van de luiken was weggeslagen. Ongeveer een uur na de ontploffing was er nog steeds geen bergingsvaartuig gekomen. Toen besloot hij met den matroos het schip, dat reeds zoover was gezonken, dat aan berging niet meer viel te denken, te verlaten en is met hem op de visschersboot overgegaan. Kort daarop zonk de Cosmopoliet. Yan de bemanning waren wel is waar drie leden gewond, doch niemand is bij de ramp om het leven gekomen. Naar zijn meening moet de ontploffing van buitenaf hebben plaats gehad en moet de Cosmopoliet met het achterschip op een zich onder water bevindende mijn zijn geloopen. De scheepsramp heeft plaats gehad op 3 mijl zuidoost van Trelleborg. De bij het vooronderzoek gehoorde stuurman heeft nog verklaard, dat de motorkamer reeds enkele minuten na het ongeval vol water stond, terwijl de trap naar beneden was losgeslagen; dat de motor oogenschijnlijk nog intact was, doch dat de handpomp, die op het bordes in de motorkamer stond, vanwege het water niet meer bereikt kon worden. De Raad is van oordeel, dat de Cosmopoliet op een mijn is geloopen en dientengevolge gezonken. Uit het in deze zaak gehouden onderzoek is den Baad niet gebleken, dat de kapitein in gebreke is gebleven te doen wat mogelijk was om zijn schip te behouden. Ook van het verlaten van zijn schip kan hem geen verwijt worden gemaakt. Aldus gedaan door de heeren prof. mr. B. M. Taverne, eersteplaatsvervangend-voorzitter, J. T. A. J. Bruinsma en G. J. Lap, plaatsvervangende leden, E. Kramer, buitengewoon lid, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris mr. H. B. Tjeenk Willink, en uitgesproken door voornoemden voorzitter ter openbare zitting van den Raad van 23 Juni 1943. (get.) B. M. Taverne, H. B. Tjeenk Willink. Voor eensluidend afschrift, H. B. Tjeenk Willink, Secretaris. |