1953-03-11: |
Bijvoegsel van de Nederlandse Staatscourant van Woensdag 22 September 1954, no. 183. Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart: No. 68 Uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in zake: a. de aanvaring van het motorschip „Abel Tasman" met vermoedelijk het Zweedse motorschip „Da Costa" in de Kalmarsund. Betrokkene: de kapitein K. Smit; b. de klacht van de inspecteur- generaal voor de scheepvaart tegen de kapitein, voornoemd, wegens het niet melden van deze aanvaring aan de Scheepvaartinspectie. Op 11 Maart 1953 is het motorschip „Abel Tasman", terwijl het op de reis van Delfzijl naar Oskarshamn varende was in de Kalmarsund, gedurende de nacht in aanvaring geweest met het Zweedse schip „Da Costa". In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de Raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring en dat tevens het onderzoek zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Abel Tasman", K. Smit, wonende te Delfzijl. Bovendien is door de inspecteur-generaal voor de scheepvaart op 15 April 1954 bij de Raad voor de Scheepvaart een klacht ingediend van de volgende inhoud: De Inspecteur-Generaal voor de Scheepvaart, Gelezen: a. het proces-verbaal van voorlopig onderzoek naar aanleiding van de scheepsramp, het Nederlandse motorschip „Abel Tasman" op 11 Maart 1953 overkomen (scheepsramp no. B 88/19.54); b. het betreffende scheepsjournaal; c. de brief van de inspecteur voor de scheepvaart in het derde district dd. 4 Augustus 1953, no. 2137; Overwegende, dat uit de stukken blijkt, dat de toenmalige kapitein van het schip, Koert Smit, geboren 20 Juli 1922 te Delfzijl, wonende aldaar, Stationsweg 29, toen hij voor de eerste maal een Nederlandse haven aandeed na het tijdstip van voormelde scheepsramp, heeft nagelaten aan zijn verplichting, neergelegd in artikel 9, lid 2, van de Schepenwet, te voldoen, aangezien hij het districtshoofd van de Scheepvaartinspectie of de ambtenaar, die deze vervangt, geen kennis heeft gegeven van de op de afgelopen reis voorgekomen averijen en ongevallen; Van oordeel, dat bovengenoemde nalatigheid oplevert een misdraging van de kapitein, als bedoeld in artikel 48, lid 1, van de Schepenwet; Gelet op de artikelen 49 en 56 van de Schepenwet, Stelt aan de Raad voor de Scheepvaart voor een onderzoek in te stellen en kapitein Smit, voornoemd, te horen. Een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 49 der Schepenwet, besliste, dat ook naar de gegrondheid van voorschreven klacht een onderzoek door de Raad zou worden ingesteld. Het onderzoek naar het ongeval en de klacht heeft plaats gehad ter zitting van 24 Augustus 1954, in tegenwoordigheid van de inspecteur voor de scheepvaart J. Metz. De Raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces- verbaal van het verhoor van de kapitein, zomede van het scheepsdagboek en de Zweedse zeekaart no. 256 — Kalmarsund —, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette hem doel en strekking van het onderzoek uiteen, zomede de betekenis van de klacht, en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de Raad het volgende gebleken: Het motorschip „Abel Tasman" is een Nederlands schip, toebehorende aan E. Wagenborg's Scheepvaart- en Expeditiebedrijf N.V., te Delfzijl. Het meet 281 bruto-registerton en wordt voortbewogen door een 195 pk-motor. Op 8 Maart 1953 vertrok de „Abel Tasman" in ballast van Delfzijl met bestemming Oskarshamn. De diepgang was vóór 3'0", achter 6'0". De bemanning bestond, inclusief de kapitein, uit 6 personen. Gedurende de H.W. van 11 Maart 1953 voer de „Abel Tasman" door de Kalmarsund. De kapitein, die aldaar goed bekend is, had het niet nodig geacht een loods te nemen. Het was goed, kalm weer, met goed zicht. Op 11 Maart 1953, te 1.35 uur, werd Skansgrund gepasseerd. Met het oog op schepen, welke uit de haven van Kalmar zouden kunnen uitlopen, zette de kapitein de motor op halve kracht. Na Skansgrund voer men in de witte sector van het licht van Krongrundet. Hierbij werd de s.b.-zij van het vaarwater gehouden en voer men zo dicht mogelijk langs de prikken aan die kant. Op s.b.-boeg zag men het toplicht en het rode licht van een tegenligger. De kapitein liet door de stuurman de eigen navigatielichten controleren. De „Abel Tasman" heeft electrische lichten, een toplicht en boordlichten; alle bleken goed te branden. Daar de tegenligger zijn rode licht bleef tonen, terwijl de aldaar van kracht zijnde bepalingen voorschrijven, dat s.b.-zij van het vaarwater moet worden gehouden, en de „Abel Tasman" niet meer naar stuurboord kon gaan, besloot de kapitein naar bakboord te gaan om een aanvaring te voorkomen. Hij liet b.b.-roer geven en 2 korte stoten op de fluit. Juist toen de toren van Krongrundet aan stuurboord werd gepasseerd, nam men waar, dat de tegenkomer, zonder dat een geluidssein was gehoord, naar stuurboord begon te draaien. De kapitein, die vreesde, dat zijn schip in de midscheeps zou worden aangevaren, gaf hard s.b.-roer en een korte stoot op de fluit. Na het passeren van Krongrundet had hij ruimte om naar stuurboord te gaan. Het gelukte niet de aanvaring geheel te voorkomen. De tegenkomer raakte met zijn s.b.-zij de „Abel Tasman" aan stuurboord achter de midscheeps en schuurde er dan verder langs. Van het andere schip, dat volgeladen was en volle kracht leek te varen, werd op de spiegel de naam „Da Costa" gelezen en de thuishaven Skillinge. Na de aanvaring liep de „Da Costa" met een harde klap op de betonnen voet van de toren van Krongrundet. De „Abel Tasman" stopte onmiddellijk en trachtte in seingemeenschap met het andere schip te komen. Dit gelukte niet. Het andere schip kwam na achteruitslaan vlot en voer dan naar de haven van Kalmar. De „Abel Tasman" besloot ten anker te gaan en daglicht af te wachten. Bij onderzoek bleek het schip geen water te maken, doch slechts enige deuken boven water te hebben. Te 7.50 uur werd de reis vervolgd en te 13.30 uur werd te Oskarshamn gemeerd. Hier heeft een expert van Norske Veritas het schip onderzocht; deze gaf een certificaat van zeewaardigheid af, geldend voor drie maanden. De kapitein meldde het voorgevallene aan zijn reder en aan de Verzekering Maatschappij Oranje, maar liet na de Scheepvaartinspectie in te lichten. Toen de kapitein in Mei 1953 te Delfzijl werd overgeplaatst op de „Rijnborg", verzuimde hij eveneens de aanvaring aan de Scheepvaartinspectie te melden. De Scheepvaartinspectie vernam het voorgevallene eerst toen de „Abel Tasman" in Juni 1953 werd drooggezet. De kapitein gaf het verzuim toe. Hij verklaarde, dat, toen hij in Delfzijl kwam, zijn vader juist was overleden en dat hij daardoor niet heeft gedacht aan zijn plicht de Scheepvaartinspectie de aanvaring te melden. Ter zitting verklaarde de kapitein geheel overeenkomstig het hiervóór vermelde. Hij voegde daaraan toe, dat hij wist, dat bij Krongrundet het vaarwater een bocht maakt naar stuurboord. Hij had aanvankelijk gedacht, dat de tegenkomer verder weg was dan deze inderdaad was en dat hij vóór over zou lopen. Toen betrokkene bemerkte, dat de ander niet snel genoeg naar zijn s.b.-zij van het vaarwater overliep, werd betrokkene bevreesd, dat hij de tegenkomer met het vóórschip zou aanvaren, en besloot hij naar bakboord uit te wijken. Betrokkene heeft er niet aan gedacht te stoppen of vaart te verminderen. Wat het niet rapporteren van het ongeval betreft, verklaarde aangeklaagde, dat hij dit vergeten heeft en dat er bij hem beslist geen opzet was om het voorgevallene te verzwijgen. De inspecteur voor de scheepvaart voerde aan, dat de „Abel Tasman" op 11 Maart 1953 voer in de Kalmarsund in de sector van het licht van Krongrundet en toen over stuurboord het toplicht en het rode licht zag van een tegenligger. De schepen kwamen vrijwel gelijk bij Krongrundet. Toen de schepen elkaar zo naderden, gaf de „Abel Tasman" b.b.-roer en even later week de ander naar stuurboord uit. De kapitein van de „Abel Tasman" heeft zijn goede kant van het vaarwater verlaten. Dergelijke gevallen heeft de Raad reeds enige keren behandeld, toen dit geschiedde op de Schelde. Daar er van de „Da Costa" geen verklaring is binnengekomen, wil de inspecteur niet ingaan op de vraag in hoever de kapitein van de „Abel Tasman" schuld heeft, doch hij wil alleen wijzen op de lering uit deze aanvaring. Het is in dergelijke gevallen beter om niet de goede kant van het vaarwater los te laten en naar bakboord uit te wijken, maar bij nadering van een knooppunt of bocht verdient het aanbeveling zo nodig vaart te minderen of te stoppen. De „Abel Tasman" heeft door deze aanvaring schade opgelopen. De kapitein deed hiervan geen aangifte bij de Scheepvaartinspectie. De inspecteur wijst op de plicht van de kapitein uit artikel 9, lid 2, der Schepenwet. Door deze plicht te verzaken, is het mogelijk, dat een schip een certificaat van deugdelijkheid kan overleggen, terwijl dit na een ongeval ingetrokken had moeten worden. Dit geval staat niet op zich zelf, maar in de laatste tijd wordt deze overtreding meer door kapiteins gepleegd. Voor kapitein Smit bestaan er verzachtende omstandigheden voor zijn verzuim. De inspecteur wil daarmee rekening houden en stelt de Raad voor kapitein K. Smit te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de Raad luidt als volgt: Daar geen enkel gegeven is binnengekomen van de „Da Costa", moet de Raad bij het uitspreken van zijn oordeel alleen rekening houden met de verklaring van de „Abel Tasman". Het is mogelijk, dat de „Da Costa" te laat de s.b.-zij van het vaarwater heeft opgezocht en daardoor het baken van Krongrundet te dicht aan b.b.-zij heeft gepasseerd. Hiervoor pleit het stoten op de voet van dit baken onmiddellijk na de aanvaring. Het is ook mogelijk, dat de kapitein van de „Abel Tasman" zich heeft vergist in de afstand tot het naderende schip. Hij gaf zeker blijk weinig vertrouwen te hebben in de navigatie van het naderende schip door aan te nemen, dat dit niet de voorgeschreven kant van het vaarwater zou houden. Indien hij meende reden daartoe te hebben, had hij toch zeker niet zelf zijn goede kant moeten verlaten, maar had hij vaart moeten minderen of stoppen. Gezien de weinige gegevens, waarover de Raad beschikt, onthoudt de Raad zich een oordeel over de eventuele schuld van kapitein K. Smit uit te spreken. Wat het niet melden van de aanvaring aan de Scheepvaartinspectie betreft, is de Raad van oordeel, dat de schuld van kapitein Smit vaststaat. Ofschoon de Raad overtreding van artikel 9, lid 2, van de Schepenwet een ernstige misdraging van een kapitein acht, beslist de Raad, rekening houdende met voor kapitein K. Smit geldende verzachtende omstandigheden, geen maatregel op hem toe te passen. Aldus gedaan door de heren mr. A. Dirkzwager, 2de plv. voorzitter, W. F. van Vreeswijk, K. Visser en L. Meulman, leden, in tegenwoordigheid van 's Raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van 24 Augustus 1954. (Get.) A. Dirkzwager, A. Boosman. |