1957-01-04: |
Het Parool 28-12-1957: Kapitein berispt voor aanvaring op Binnen-IJ. (Van een onzer verslaggevers) Amsterdam, zaterdag. — De raad voor de scheepvaart heeft de 54-jarige kapitein A. W. van het motorschip Ellewoutsdijk (van Sollevelds Scheepvaart en Argentuurmaatschappij N.V. te Rotterdam) gestraft met een berisping omdat het aan zijn schuld Is te wijten, dat dit 447 ton metende schip op 4 januari van dit jaar op het Binnen-IJ in aanvaring- Is gekomen met het binnenschip Cecilia. De Ellewoutsdijk vertrok leeg van de Ertskade naar de Shellbunkersteiger. De kapitein had geen loods aan boord, hij navigeerde zelf en stond aan het roer, omdat hij geen der leden van de acht koppen grote bemanning in staat achtte als roerganger te fungeren. Hij had wel een loods gevraagd, maar toen hij eerder klaar was met lossen, besloot hij zonder loods te vertrekken. Hij kende de haven vrij goed. De stuurman stond als uitkijk voorop. De Cecilia was op reis van Haarlem naar Stevensweert. Toen het schip dwars van de loodsen van de KNSM was gekomen, zag de schipper de Ellewoutsdijk naderen. Hij wilde achter het kustvaartuig langs gaan, maar werd in de war gebracht doordat de Ellewoutsdjjk opeens twee korte stoten gaf: ten onrechte ging de kapitein er van uit, dat de Cecilia wel vaart zou verminderen of meer stuurboord-uit zou gaan. Een aanvaring kon niet meer worden vermeden. De gevolgen waren weliswaar niet ernstig, maar de schuld daarvan ligt, zo meent de raad, ten volle bij de Ellewoutsdijk.
Bijvoegsel bij de Nederlandse Staatcourant van Donderdag 2 Januari 1958 No. 1 Uitspraak no. 2. van de Raad voor de Scheepvaart inzake de aanvaring van het motorschip „Ellewoutsdijk" met het hinnenschip ..Cecilia" op het Binnen-IJ te Amsterdam. Betrokkene: de kapitein A. Werlich. Op 4 januari 1957 is het motorschip „Ellewoutsdijk", dat verstoomde van de Ertskade in de Ertshaven te Amsterdam naar de Shellbunkersteiger, in aanvaring gekomen met het binnenschip „Cecilia", dat voer van de Vrije Ankerplaats naar de ingang van het Amsterdam-Rijnkanaal. In overeenstemming met het voorstel van de inspecteur-generaal voor de scheepvaart besliste een commissie uit de Raad voor de Scheepvaart, als bedoeld bij artikel 29 der Schepenwet, dat de raad een onderzoek zou instellen naar de oorzaak van deze aanvaring en dat het onderzoek tevens zou lopen over de vraag of niet het ongeval mede te wijten is aan de schuld van de kapitein van de „Ellewoutsdijk". Alexander Werlich, wonende te Amsterdam. Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 november 1957. in tegenwoordigheid van de hoofdinspecteur voor de scheepvaart. De raad nam kennis van de stukken van het voorlopig onderzoek der Scheepvaartinspectie, waarbij een proces-verbaal van de rijkspolitie te water van Amsterdam, houdende de verhoren van de kapitein, de stuurman en de 1ste machinist van de „Ellewoutsdijk" en van de schipper van de „Cecilia" en diens echtgenote, zomede van een situatieschets, en hoorde de kapitein, voornoemd, als betrokkene buiten ede. De voorzitter zette de betrokkene, aan wie voormelde beslissing was meegedeeld, doel en strekking van het onderzoek uiteen en gaf hem gelegenheid tot zijn verdediging aan te voeren hetgeen hij daartoe dienstig achtte, hem daarbij het laatste woord latende. Uit de verklaringen en bescheiden is de raad het volgende gebleken: Het motorschip „Ellewoutsdijk" is een Nederlands schip, toebehorende aan» Solleveld's Scheepvaart en Agentuur Mij. N.V., te Rotterdam. Het meet 447 brutoregisterton en wordt voortbewogen door een 400 pk 6-cilinder Werkspoormotor, welke direct omkeerbaar is. De order daartoe wordt van de brug door middel van een telegraaf gegeven: de machinist voert de manoeuvres uit. Op 4 januari 1957, te 14.00 uur, vertrok de „Ellewoutsdijk" van de Ertskade te Amsterdam om te verstomen naar de Shellbunkersteiger aan het Binnen-IJ om te bunkeren. Het schip was leeg; de diepgang was gemiddeld 1,83 m. De kapitein had geen loods aan boord, hij navigeerde zelf en stond aan het roer. De stuurman stond als uitkijk voorop. De kapitein had de telegraaf op zeer langzaam vooruit gezet: de vaart is daarbij 3 mijl. De kapitein heeft verklaard, dat, toen hij de Ertshaven uitkwam, hij over bakboord een binnenschip, de „Cecilia", aan zag komen, dat een zodanige koers voorlag, dat het blijkbaar achter de „Ellewoutsdijk" langs wilde gaan. Om het achter de „Ellewoutsdijk" opkomende scheepvaartverkeer en andere van bakboord komende schepen te waarschuwen wat de kapitein wilde doen, heeft hij 2 korte stoten op de luchtfluit gegeven en begon hij langzaam naar bakboord te draaien. De „Cecilia" week nu ook plotseling naar bakboord uit. De kapitein begreep deze manoeuvre niet; hij had gemeend, dat, ondanks het geven van 2 korte stoten, dit vaartuig zijn koers zou hebben vervolgd. Hij meent, dat de schipper de bedoeling van de 2 korte stoten niet heeft begrepen. De stuurman op de bak gaf nu een teken naar de kapitein om achteruit te slaan, daar een aanvaring dreigde. De kapitein zette te 14.25 uur de telegraaf op volle kracht achteruit. Deze order werd in de machinekamer onmiddellijk uitgevoerd. Na ongeveer 15 seconden achteruit te hebben gedraaid, lag het schip stil in het water. Doordat het schip een rechtse schroef heeft, was het door het achteruitdraaien naar stuurboord gedraaid tot het weer zijn oude koers voorlag. De steven van de „Ellewoutsdijk" kwam nog in lichte aanraking met s.b.-zij van de „Cecilia"; op de brug was dat niet te voelen. De kapitein geeft toe, dat hij het vaarwater gedeeltelijk moest oversteken en dus had moeten wijken voor de in dat vaarwater varende „Cecilia". De stuurman heeft verklaard, dat hij na vertrek van de Ertskade op 4 januari 1957 te 14.00 uur op de bak van de „Ellewoutsdijk" stond als uitkijk. Toen men de Ertshaven verliet, zag de stuurman vanuit de richting Vrije Ankerplaats een binnenschip, de „Cecilia", naderen, dat in de richting van het Amsterdam-Rijnkanaal voer. De „Ellewoutsdijk" voer aanvankelijk gewoon door alsof zij vóór de „Cecilia" langs wilde gaan en de stuurman achtte dit heel goed mogelijk, want dat scheepje voer niet snel. Plotseling hoorde hij, dat de kapitein 2 korte stoten op de fluit gaf, en de „Ellewoutsdijk" begon bakboorduit te draaien. De stuurman begreep deze manoeuvre niet. Hij zag de „Cecilia" ook naar bakboord draaien, maar begreep, dat dit niet goed zou gaan. Hij wenkte naar de kapitein om achteruit te slaan om een aanvaring te voorkomen. De kapitein deed dit direct en de machine draaide ook onmiddellijk achteruit. De „Ellewoutsdijk" draaide door het achteruitslaan weer naar stuurboord tot zijn oude koers. Voordat zij geheel stillag, raakte zij s.b.-zij van de „Cecilia". De 1ste machinist heeft verklaard, dat na vertrek van de kade zeer langzaam vooruit werd gedraaid. Te 14.25 uur werd de telegraaf op volle kracht achteruit gezet. Deze order is onmiddellijk uitgevoerd. Gedurende ongeveer 15 seconden is achteruitgedraaid. De schipper van de „Cecilia" heeft verklaard, dat zijn schip 291 ton meet, 40 m lang is en 6,40 m breed. Het schip is gebouwd in 1879; het wordt voortbewogen door een zijschroef aan stuurboord, aangedreven door een 30 pk Deutz-diesel. Op 4 januari 1957, te omstreeks 14.30 uur, voer de „Cecilia" op de reis van Haarlem naar Stevensweert over de Vrije Ankerplaats in het II naar het Amsterdam-Rijnkanaal. De vaart was 7 km: men voer aan s.b.-zij van het vaarwater. De schipper stond zelf aan het roer, zijn vrouw stond in het stuurhuis naast hem. Toen de „Cecilia" dwars was gekomen van de loodsen van de K.N.S.M., zag de schipper uit de Ertshaven een kuster komen, die later bleek de „Ellewoutsdijk" te zijn. Dit schip voer in de richting van de IJdijk en zou dus de koerslijn van de „Cecilia" snijden. De schipper hield zijn koers zodanig, dat hij achter de kuster langs zou gaan. Dit was goed mogelijk, daar de vaart van de kuster zó was, dat hij gemakkelijk vóór de „Cecilia" langs kon gaan, vooral indien hij zijn vaart iets vergrootte. Plotseling hoorde hij van de kuster 2 korte stoten. Hij begreep niet waarom dit schip nu naar bakboord wilde uitwijken. Hij heeft toen direct zelf hard b.b.-roer gegeven en het roer aan zijn vrouw overgegeven. Hij liep snel naar voren, stopte de motor van de zijschroef en zette de schroef uit haar werk. Met het koproer heeft hij daarna ook nog hard b.b.-roer gegeven. Desondanks voer de „Ellewoutsdijk" zijn schip aan s.b.-zij ter hoogte van de voormiddenbolder en daarna nog tei" hoogte van de roef aan. De ..Cecilia" was beschadigd, maar maakte geen water; de zijschroef kon niet meer worden gebruikt en het schip moest verder worden gesleept. De vrouw van de schipper verklaarde geheel gelijkluidend met haar man. Ter zitting verklaarde de kapitein nog. dat de bemanning, inclusief hem zelf, uit 8 personen bestond. Betrokkene achtte geen van hen een goede roerganger bij het varen in de haven en besloot zelf het roer te nemen tijdens het verstomen op 4 januari 1957. Betrokkene had om een loods gevraagd, maar nu het schip eerder met lossen gereed was dan aanvankelijk was gedacht en een loods niet vóór 15.00 uur kon komen, besloot betrokkene zonder loods te verstomen. Hij kende de Amsterdamse haven vrij goed. Het schip lag flink achterover; betrokkene heeft de stuurman voorop gezet als uitkijk. Toen betrokkene met geringe vaart naar de uitgang van de Ertshaven voer, wist hij, dat hij een lastig punt in de haven naderde. De stuurman heeft hem niet onmiddellijk gewaarschuwd voor de nadering van de „Cecilia" en» betrokkene kon dit schip pas zien, toen hij de hoek van de kade had bereikt, daar de wal hoog is en de „Cecilia" slechts laag is. Betrokkene wist, dat de „Cecilia" in het hoofdwater voer en dat de „Ellewoutsdijk" dit vaartuig dus niet mocht hinderen. Betrokkene merkte* echter op, dat de „Cecilia" niet gestrekt in het vaarwater voer, maar zij leek zo te sturen alsof zij achter de „Ellewoutsdijk" langs wilde gaan of de Ertshaven in wilde varen. Betrokkene was niet zeker van de bedoeling van dat schip en wilde de „Cecilia" duidelijk maken, dat hij naar bakboord wilde draaien naar het IJ. Hij verwachtte, dat dan de „Cecilia" of vaart zou minderen of nog meer naar stuurboord houden. Betrokkene gaf b.b.-roer en 2 korte stoten op de fluit. De „Cecilia" reageerde hierop niet zoals hij had verwacht, maar begon eveneens naar bakboord te draaien, echter zonder 2 stoten op de fluit te geven. Betrokkene begreep direct, dat zijn manoeuvre niet kon slagen, en hij heeft nog, voordat de stuurman teken gaf om achteruit te slaan, de motor op volle kracht achteruit gezet. De motor had ongeveer 10 seconden achtèruitgedraaid, toen de „El
lewoutsdijk" in lichte aanvaring kwam met de „Cecilia". Betrokkene heeft 3 korte stoten gegeven; zijn schip draaide door het achteruitslaan naar stuurboord tot zijn vorige koers. Betrokkene zag later in, dat, indien hij vaart had vermeerderd in plaats van uit te wijken naar bakboord, hij ruim vóór de „Cecilia" had langs kunnen varen. Betrokkene is van mening, dat de stuurman hem eerder van de nadering van de „Cecilia" op de hoogte had moeten brengen. De hoofdinspecteur voor de scheepvaart voert aan, dat de „Ellewoutsdijk" op 4 januari 1957 uit de Ertshaven naar het IJ wilde verstomen; zij moest bij de uitgang van de haven een lastig punt van de haven passeren. Het is gewenst, dat schepen daar een loods nemen. Blijkbaar heeft de kapitein haast gehad. Hij zou een uur op een loods moeten wachten en besloot toen maar zonder loods te verstomen. Bij het naderen van de uitgang van de haven ontstond een moment van aarzeling voor de „Ellewoutsdijk", doordat de kapitein niet goed begreep, hoe de „Cecilia" wilde varen, en daarna werd het binnenschip in de war gebracht, doordat de „Ellewoutsdijk" 2 korte stoten gaf, terwijl zij verwachtte, dat het zeeschip vóór haar langs zou gaan. Ondanks achteruitslaan van de „Ellewoutsdijk" ontstond een aanvaring. De „Ellewoutsdijk" had gelegenheid vóór de „Cecilia" langs te gaan, indien zij vaart had vermeerderd, en zij zou dan niet in overtreding zijn geweest van artikel 36, sub 3, van het B.A.R. Nu de „Ellewoutsdijk" echter aarzelde, hinderde zij de „Cecilia" en overtrad zij dus dit artikel. De „Ellewoutsdijk" is schuldig aan de aanvaring. De kapitein heeft de moeilijkheden van dat punt van het vaarwater onderschat. Hij stond alleen op de brug, de stuurman stond voorop, maar geen der matrozen was ingedeeld bij de navigatie. Er was daarom des te meer reden om op een loods te wachten. De aanvaring was niet ernstig, maar deze had bij goede navigatie voorkomen kunnen worden. De hoofdinspecteur stelt de raad voor kapitein A. Werlich voor diens schuld te straffen door het uitspreken van een berisping. Het oordeel van de raad luidt als volgt: Toen het motorschip „Ellewoutsdijk" op 4 januari 1957 moest verstomen vanuit de Ertshaven te Amsterdam naar de Shellsteiger in het IJ, heeft de kapitein besloten dit te doen zonder een loods aan boord te nemen. Aanvankelijk heeft hij dit wel willen doen, maar toen bleek, dat het schip eerder was gelost dan tevoren werd gedacht en het schip wel een uur op een loods moest wachten, wilde de kapitein niet blijven liggen. De kapitein heeft verklaard, dat hij de haven van Amsterdam goed kent; hij wist zeker, dat de uitgang van de Ertshaven een punt is, waar de navigatie lastig kan zijn, doordat aldaar vele binnenschepen voorbijvaren naar en uit het Amsterdam-Rijnkanaal. De „Ellewoutsdijk" is 48,5 m lang en lag leeg sterk achterover. De kapitein heeft wel de stuurman order gegeven voorop te gaan staan, maar deze blijkbaar onvoldoende geïnstrueerd hem tijdig te melden of bij het uitvaren van de Ertshaven schepen naderden. Ondanks herhaalde afkeuringen door de raad van het door de kapitein zelf aan het roer staan bij lastige navigatie, besloot de kapitein zelf te gaan sturen; hij nam zelfs geen matroos bij zich op de brug. Eerst toen het eind van de hoge kade was gepasseerd, zag de kapitein het binnenschip „Cecilia" naderen; de stuurman had hem tevoren daarover niet ingelicht. De kapitein kende zijn verplichting uit artikel 36, sub 3, van het B.A.R. en wist dus, dat hij bij het oversteken van het vaarwater de „Cecilia" niet mocht hinderen. Indien hij de situatie goed had overzien, zou hij, door zijn vaart een weinig te vermeerderen, ruim vóór de „Cecilia" het vaarwater hebben kunnen oversteken, zonder dat schip te hinderen, te meer daar de „Cecilia" hem daartoe de gelegenheid bood door wat naar stuurboord aan te houden. De kapitein meende, dat het nodig was dit schip zijn bedoeling duidelijk te maken. Hij verhoogde zijn snelheid niet, maar gaf 2 korte stoten op de fluit en b.b.-roer en verwachtte, zeer ten onrechte, dat de „Cecilia" nu wel vaart zou minderen of mèer stuurboorduit houden. De kapitein handelde zo in strijd met het voorschrift van artikel 36, sub 3, B.A.R. Het is te begrijpen, dat de schipper van de „Cecilia" de bedoeling van de 2 korte stoten niet begreep en b.b.-roer gaf. Toen kon, ondanks achteruitslaan door de „Ellewoutsdijk", een aanvaring niet meer worden vermeden. De gevolgen waren weliswaar niet ernstig, maar de schuld daaraan ligt ten volle bij de „Ellewoutsdijk". Op grond daarvan beslist de raad kapitein Alexander Werlich, geboren 16 juni 1903, wonende te Amsterdam, te straffen door het uitspreken van een berisping. Aldus gedaan door de heren mr. A- Dirkzwager, 1ste plv. voorzitter, C. H. Brouwer, H. A. Broere en F. van der Laan, leden, in tegenwoordigheid van 's raads secretaris, mr. A. Boosman, en uitgesproken door voornoemde voorzitter ter openbare zitting van de raad van 27 december 1957 |